RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 23 juni 2006, kenmerk JZ/06/bzw/Pot/HvG.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 19 januari 2006 heeft eiser gesolliciteerd naar de functie van ‘specialist comptabiliteit’ bij de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn.
Bij besluit van 6 maart 2006 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor deze functie.
Tegen dit besluit is op 6 april 2006 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 2 augustus 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 30 oktober 2006 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 11 januari 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. H. van Geffen.
In geding is de vraag of verweerders besluit om eiser niet in aanmerking te brengen voor de functie Specialist comptabiliteit in rechte stand kan houden.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In januari 2006 is een vacature opengesteld voor de functie van specialist comptabiliteit bij de unit centrale comptabiliteit, standplaats Apeldoorn.
Eiser heeft op 19 januari 2006 naar deze functie gesolliciteerd.
Bij brief van 6 maart 2006 is aan eiser bericht dat de kandidaten die het meest voldoen aan de gestelde functie-eisen zijn uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, en dat eiser helaas niet tot die categorie behoort.
Eiser heeft er in eerste instantie telefonisch zijn verbazing over uitgesproken dat hij niet is opgeroepen, omdat hij van mening is dat hij aan de functie-eisen voldoet, terwijl hem ter ore was gekomen dat collega’s die niet aan de functie-eisen voldoen wél zijn opgeroepen. Omdat het antwoord van de betrokken medewerker hem onvoldoende helderheid kon verschaffen heeft eiser bij brief van 6 april 2006 schriftelijk bezwaar aangetekend tegen de gang van zaken. Hij is op 2 juni 2006 naar aanleiding van zijn bezwaren gehoord, waarna het thans bestreden besluit is genomen.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat vaststaat dat eiser beschikt over het vereiste MBO werk- en denkniveau ( eiser heeft een MBO-diploma) en over comptabele kennis en ervaring. Echter, deze laatste kennis wordt door verweerder niet actueel genoeg geacht, omdat eiser sinds maart 2001 niet meer werkzaam is op een afdeling comptabiliteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat als gevolg van een reorganisatie bij de Centrale administratie van de belastingdienst de specialist comptabiliteit moet beschikken over een brede en diepgaande kennis van alle processen, waartoe recente en actuele kennis van de comptabele administratie noodzakelijk is en zwaarder heeft gewogen dan het beschikken over een MBO-diploma. Omdat eiser niet voldeed aan alle functie-eisen is hij niet voor een gesprek uitgenodigd.
Eiser is van oordeel dat bij de invulling van de vacature specialist comptabiliteit niet de juiste procedure is gevolgd. Er zijn drie door eiser met name genoemde kandidaten voor een gesprek uitgenodigd die niet aan de vereiste opleidingseisen voldoen, terwijl hijzelf naar zijn oordeel daar wél aan voldoet. Hij is dan ook van oordeel dat hij ten onrechte niet voor een gesprek is uitgenodigd. Hij heeft daarbij gewezen op het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (hierna: het Reglement), waarin onder punt 1.4.6. (Voorselectie) is aangegeven dat behoudens het vermelde in de punten 3, 4 en 5 sollicitanten die niet aan de gestelde – en bij publicatie van de voor sollicitatie opengestelde functie bekend gemaakte- vooropleidingseis voldoen buiten het selectietraject blijven. Verder maakt hij er bezwaar tegen dat de door hem genoemde kandidaten tot de voorselectie zijn toegelaten zonder te zijn onderworpen aan de zogenoemde niveautest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor de functie van specialist comptabiliteit een viertal functie-eisen is gesteld, te weten een MBO werk- en denkniveau, grondige kennis van de lokale comptabele administratie, kennis op hoofdlijnen van de COA en grondige kennis van GOA.
Ten aanzien van de voor een functie vereiste opleidingseis(en) is in punt 1.3.3. onder 1 van het Reglement bepaald dat ofwel aan de in het Reglement per (groeps)functie gestelde opleidingseis moet zijn voldaan ofwel een qua niveau overeenkomende en qua inhoud verwante opleiding met goed resultaat moet zijn afgerond. Ten aanzien van interne kandidaten is overwogen dat zij ook voldoen aan de vooropleidingseis als zij een qua niveau overeenkomende, maar qua inhoud niet verwante opleiding met goed gevolg hebben afgerond óf indien zij beschikken over een denkniveau dat vergelijkbaar is met de vereiste vooropleiding. Dit laatste dient, aldus het gestelde onder 1, te worden vastgesteld aan de hand van een niveautest.
Eisers hiervoor weergegeven bezwaren tegen het feit dat een drietal collega’s wél is opgeroepen voor een gesprek zijn door verweerder opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter niet zozeer een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar heeft hij beoogd duidelijkheid te krijgen over de vraag waarom deze drie collega’s, die naar zijn oordeel evenmin aan alle functie-eisen voldoen, wél tot de voorselectie zijn toegelaten. In dat kader heeft hij gewezen (en naar het oordeel van de rechtbank ook mogen wijzen) op de redelijk gedetailleerde regelgeving in het Reglement op dit punt, waaronder het vereiste van een niveautest.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het stellen van de opleidingseis voor de onderhavige functie lijkt te zijn afgeweken van de in punt 1.3.3 onder 1 met name genoemde vooropleidingen en de daarmee qua niveau overeenkomende opleidingen. Dit heeft kennelijk te maken met het feit dat, zoals uit een e-mail d.d. 16 mei 2006 van de P&O Adviseur B/CA valt af te leiden, belastingbreed de eis van diploma’s is omgezet naar de eis van “werk- en denkniveau”. De eis van een “werk- en denkniveau” komt in het Reglement wel voor, te weten in punt 1.3.3. onder 1, doch geldt dan uitsluitend voor interne kandidaten, die in dat geval een niveautest moeten afleggen alvorens tot de voorselectie te kunnen worden toegelaten.
Uit de gedingstukken valt af te leiden dat de drie kandidaten waarop eiser doelt interne kandidaten zijn. Ten aanzien van één van hen heeft de gemachtigde van verweerder inmiddels - pas ter zitting - verklaard dat zij inderdaad niet aan de functie-eisen voldeed en dat zij dan ook ten onrechte voor een gesprek is uitgenodigd. In zoverre staat derhalve vast dat niet is gehandeld overeenkomstig het Reglement en treft eisers grief doel.
Ten aanzien van de beide andere kandidaten is door de gemachtigde van verweerder, eveneens pas ter zitting, verklaard dat zij weliswaar geen MBO vooropleiding hebben zoals eiser, maar wél beschikken over een MBO werk- en denkniveau, terwijl zij ook recente kennis hebben van de comptabele administratie.
Aangezien MBO werk- en denkniveau een van de functie- eisen is, zou uit dien hoofde zou kunnen worden volstaan met de conclusie dat de beide hiervoor bedoelde kandidaten terecht zijn toegelaten tot de voorselectie.
De rechtbank is er evenwel niet van overtuigd dat in dat geval is gehandeld overeenkomstig verweerders eigen regelgeving op het punt van de functie-eisen bij de groepsfunctie, zoals vervat in punt 1.3.3. van de Regeling. Als het juist is dat verweerder daar “belastingbreed” een andere invulling aan is gaan geven c.q. wenst te geven door de eis van diploma’s om te zetten in de eis van werk- en denkniveau, dan zal dat in het Reglement tot uitdrukking moeten komen, hetgeen, voor zover thans valt na te gaan, (nog) niet is gebeurd.
Het gaat dan met name om de vraag of verweerder, door de beide kandidaten niet aan de niveautest te onderwerpen alvorens ze tot de voorselectie toe te laten, heeft gehandeld in strijd met het gestelde onder punt 1.3.3. juncto 1.4.6 onder 3 van de Regeling. Dáár doelt eiser op als hij stelt dat niet de juiste procedure is gevolgd.
Enige duidelijkheid over het antwoord op die vraag – en dan nog slechts ten aanzien van één van de twee door eiser met name genoemde kandidaten - is wederom pas ter zitting gegeven. Daar heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de kandidate die ook benoemd is in de functie beschikt over twee opleidingen op MBO-niveau ( de opleiding adjunct-commies en de C-opleiding). Daarmee lijkt deze kandidaat te voldoen aan de in punt 1.3.3. voor interne kandidaten gestelde eis dat een qua niveau overeenkomende maar qua inhoud niet verwante opleiding met goed gevolg is afgerond. In dat geval behoeft geen niveautest te worden afgelegd.
In het bestreden besluit is ten aanzien van de door eiser ook in bezwaar reeds opgeworpen vragen inzake de procedurele gang van zaken rond de toelating tot de voorselectie ten aanzien van de door hem genoemde drie kandidaten echter geen duidelijkheid gegeven, terwijl dat, gelet op de uitvoerige en gedetailleerde regelgeving van verweerder zelf`op het punt van de toelating tot de voorprocedure, wél van verweerder mocht worden verlangd. Eiser is immers niet toegelaten tot de voorselectie omdat hij niet voldoet aan een van de functie-eisen, maar dit laatste is naar zijn oordeel eveneens het geval ten aanzien van de door hem genoemde drie kandidaten. Van een van hen staat inmiddels vast dat zij inderdaad ten onrechte is toegelaten tot de voorselectie, ten aanzien van de beide andere kandidaten zal verweerder alsnog duidelijkheid moeten verschaffen, omdat deze in het bestreden besluit niet is gegeven en ter zitting slechts ten dele.
Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het een toereikende motivering mist. De rechtbank komt derhalve niet toe aan beantwoording van de vraag of de sollicitatieprocedure zou moeten worden overgedaan, zoals door eiser ter zitting is gevraagd.
Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Wel zal verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht moeten vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffiegeld ad € 141 vergoedt;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten voldoet, te betalen aan eiser.
Gewezen door mw mr. J.J. Szauer-Bos en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007 in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.