ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ9316

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
121691 / HA ZA 06-768
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake boedelscheiding en huwelijkse voorwaarden met Amsterdams verrekenbeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, [man] en [vrouw], die tussen 27 augustus 1971 en 29 november 2005 gehuwd zijn geweest op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. De huwelijkse voorwaarden bevatten een Amsterdams verrekenbeding, waarbij partijen jaarlijks hun onverteerde inkomsten bij helfte dienden te verdelen. De rechtbank heeft zich gebogen over de financiële afwikkeling van hun huwelijk, waarbij de netto-opbrengst van de in 2001 verkochte echtelijke woning en de schadeloosstelling die [man] ontving bij zijn ontslag centraal stonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, die door [vrouw] in 1974 werd verworven, niet als verrekenplichtig vermogensbestanddeel kan worden aangemerkt, omdat deze in feite door [vrouw] is verkregen zonder werkelijke betalingsverplichting. De kosten van verbouwingen en fiscale naheffingen zijn niet door [vrouw] gedragen, maar door [man], wat rechtvaardigt dat [man] een vergoeding voor zijn investeringen ontvangt. De rechtbank heeft de vordering van [man] om de overwaarde van de woning te verrekenen, gegrond verklaard, en vastgesteld dat [vrouw] aan [man] een bedrag van EUR 73.576,81 moet vergoeden.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de schadeloosstelling die [man] ontving bij zijn ontslag, ook verrekenplichtig is. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om de waarde van de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden per 27 augustus 2004 te verrekenen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 februari 2007 door mr. L.M. Rijksen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 121691 / HA ZA 06-768
Vonnis van 21 februari 2007
in de zaak van
[man],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. G.N.S. Crone,
tegen
[vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. F. Vortman.
Partijen zullen hierna [man] en [vrouw] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermindering van eis
- het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2006
- de uitlating van [man] naar aanleiding van het proces-verbaal
- de akte in conventie en in reconventie van [vrouw]
- de akte nadere uitlatingen van [man].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten en het geschil
in conventie en in reconventie
2.1. Partijen zijn tussen 27 augustus 1971 en 29 november 2005 gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Krachtens de huwelijkse voorwaarden gold tussen partijen tot datum feitelijk gescheiden leven van partijen, 27 augustus 2004, tevens een zogenoemd Amsterdams verrekenbeding: partijen voegen jaarlijks ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun inkomens over dat jaar onverteerd is.
2.2. Partijen gaven tijdens huwelijk nimmer uitvoering aan het verrekenbeding. Zij leefden als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.3. Aanleiding voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden was het advies van de vader van [vrouw] dat na te noemen woning niet in de huwelijksgoederengemeenschap zou vallen. Genoemde woning, de voormalig echtelijke woning van partijen, is door [vrouw] tijdens huwelijk in 1974 in eigendom verworven, nadat deze in 1970 door de vader van [vrouw] was gekocht. [vrouw] financierde de aankoop via een schuldbekentenis van fl. 20.500,= aan haar vader, waarop - naar de bedoeling van [vrouw] en haar (inmiddels overleden) vader - nimmer is afgelost noch rente is betaald.
2.4. Omdat [vrouw] de woning in 1974 voor een lager aankoopbedrag in eigendom verwierf dan haar vader in 1970, hebben partijen tijdens huwelijk een opgelegde fiscale aanslag voldaan van circa fl. 1.600,=.
2.5. Partijen hebben circa 30 jaar in de woning gewoond. Gedurende deze periode hebben diverse, uiteenlopende en ingrijpende verbouwingen plaatsgevonden, ook door partijen zelf. Alle verbouwingen zijn gefinancierd uit lopende inkomsten. De woning is nimmer onderpand geweest in verband met een (hypothecaire) geldlening. De woning is in 2001 verkocht met een netto-opbrengst na aftrek van kosten voor een bedrag
ad EUR 151.809,84. Deze opbrengst is geïnvesteerd in twee op naam van beide partijen in eigendom verkregen kavels en chalets.
2.6. [man] heeft in november 2001 ontslag genomen bij zijn werkgever. Als schadeloosstelling/vertrekstimuleringsregeling (er was geen sprake van invaliditeit en/of smartengelduitkering) ontving [man] van zijn werkgever een bedrag ad fl. 320.000,=. Dit bedrag heeft hij gestort in een stamrechtpolis bij Nationale Nederlanden. [man] heeft aansluitend een betrekking elders aanvaard.
2.7. Partijen hebben blijkens het proces-verbaal ter comparitie diverse afspraken gemaakt in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden:
- partijen zullen hun pensioenrechten verevenen,
- de gemeenschappelijke twee chalets staande en gelegen op twee percelen grond worden toegedeeld aan [vrouw] tegen een door haar aan [man] te betalen vergoeding van in totaal EUR 92.695,50,
- de caravan wordt toegedeeld aan [man] tegen een door hem aan [vrouw] te betalen vergoeding van EUR 4.500,=,
- de Hyundai Terrecan wordt toegedeeld aan [man] tegen een door hem te betalen vergoeding van EUR 10.500,=,
- de Kia Picanto wordt toegedeeld aan [vrouw] tegen een door haar te betalen vergoeding van EUR 6.000,=,
- de opblaasboot, schotelantenne, decoder, fiets, kano's, surfspullen en ski's worden toegedeeld aan [man] tegen een door hem te betalen vergoeding ad EUR 1.500,=,
- het fiscaal voordeelplan en het vermogensplan van [man], worden aldus verrekend dat [man] de actuele afkoopwaarden aan [vrouw] vergoedt,
- de renterekening van [man] wordt verrekend doordat hij aan [vrouw] EUR 694,= vergoedt,
- het Amerika clickfonds van [vrouw] wordt aldus verrekend, dat zij aan [man] de helft van de huidige actuele waarde vergoedt,
- partijen zullen het saldo van de op te heffen DSB-rekening bij helfte delen,
- het aandelenpakket van [vrouw] (Ahold, Bührmann, Hagemeyer) wordt aldus verrekend, dat zij aan [man] de helft van de actuele waarde vergoedt,
- [vrouw] zal aan [man] vergoeden de helft van de door haar ontvangen uitkering wegens verkoop aandelen Liric Dow Jones.
2.8. Na de comparitie is gebleken dat de meest recente totale waarde van het - bij helfte tussen partijen te verrekenen - door [vrouw] aan [man] te vergoeden Amerika clickfonds, aandelenpakket en Liric Jones blijkens akte van [vrouw] EUR 33.952,73 bedraagt. De rechtbank stelt vast dat [vrouw] aldus de helft van dit bedrag, lees
EUR 16.976,36 aan [man] moet vergoeden.
2.9. Als actuele waarde van het fiscaal voordeelplan en het vermogensplan van [man] hanteert de rechtbank de waarden opgegeven in de producties 10 en 11 bij dagvaarding, omdat de door [vrouw] opgegeven waarden evenmin geheel up to date zijn. [man] dient de helft van de totale waarde ad EUR 49.802,08 aan [vrouw] te vergoeden, namelijk een bedrag ad EUR 24.901,04.
2.10. Partijen dienen derhalve krachtens de door hen gemaakte financiële afspraken de volgende bedragen met elkaar te verrekenen:
- [vrouw] moet aan [man] een bedrag vergoeden ad EUR 115.671,86;
- [man] moet aan [vrouw] een bedrag vergoeden ad EUR 42.095,05.
Per saldo, [vrouw] moet aan [man] een bedrag ad EUR 73.576,81 vergoeden.
Resumé
2.11. Resumé partij-afspraken en vaststelling financiële afwikkeling:
- partijen dienen tot pensioenverevening over te gaan;
- partijen dienen over en weer mee te werken aan wijziging van de tenaamstelling van de registergoederen, genoemd in rechtsoverweging 2.7;
- [vrouw] dient aan [man] ter hand te stellen de (inboedel)zaken, genoemd in rechtsoverweging 2.7;
- [vrouw] moet aan [man] een bedrag ad EUR 73.576,81 vergoeden.
3. De beoordeling van het resterend geschil
3.1. Het resterend geschil van partijen betreft twee onderdelen van de vermogensrechtelijke afwikkeling, waarover partijen geen overeenstemming in der minne hebben kunnen bereiken. Het betreft twee rechtsvragen:
1) Is de netto-opbrengst van de in 2001 op naam van [vrouw] staande, verkochte voormalig echtelijke woning verrekenplichtig, en zo ja voor welk bedrag?
2) Is de door [man] tijdens huwelijk ontvangen schadeloosstelling/vertrekstimuleringsregeling verrekenplichtig?
Verrekening voormalig echtelijke woning?
3.2. Bezien in het licht van het verrekenbeding van partijen in de akte huwelijksvoorwaarden en de stand van zaken in de rechtspraak (Hoge Raad d.d. 27 januari 2006, RFR 2006, 26), is de (opbrengst van de) woning van [vrouw] geen verrekenplichtig vermogensbestanddeel. De woning is weliswaar tijdens huwelijk (en daarmee tijdens de verrekenplichtige periode) door [vrouw] formeel met een geldlening verworven, in feite is sprake van een als verkapte gift door [vrouw] tijdens huwelijk verkregen vermogensbestanddeel. Tegenover de aankoop van de woning door [vrouw] staat immers een lening/schuldbekentenis, die niet anders bedoeld is dan een papieren constructie om de eigendom van de woning (uitdrukkelijk zonder werkelijke betalingsverplichting) aan [vrouw] over te dragen zonder dat deze 'lening' ooit behoeft te worden terugbetaald.
3.3. In zoverre is derhalve geen sprake van een situatie waarin de financiering van een verworven vermogensbestanddeel in de periode waarover moet worden verrekend, geheel ten laste van bespaarde en onverdeeld gebleven inkomsten is gekomen.
3.4. Het vorenstaande wordt evenwel in zoverre anders, omdat retrospectief bezien voor rekening van [vrouw] hadden moeten komen - doch niet zijn gekomen -, de kosten van de fiscale naheffing en alle kosten van de verbouwingen van de woning. Zou dat (wel) het geval zijn geweest, dan zouden deze investeringen door [vrouw] moeten worden aangemerkt als verrekenplichtige beleggingen met daaruit voortvloeiende tussen partijen bij helfte - tot datum feitelijk gescheiden leven - te verrekenen investeringen/waardevermeerderingen in de woning.
3.5. Dat [vrouw] deze investeringen heeft gedragen, is gesteld noch gebleken. Gelet op het rollenpatroon van partijen tijdens de zeer lange duur van hun huwelijk, waarbij [man] alleen of steeds verreweg het hoogste arbeidsinkomen van partijen genoot, moet het er voor gehouden worden dat deze investeringen, die niet als kosten huishouding zijn aan te merken, niet door [vrouw], maar door [man] zijn betaald. Dat rechtvaardigt een vergoeding van zijn investeringen en de rechtbank zal de vordering van [man] aldus interpreteren.
3.6. In zoverre is strikt grammaticaal geïnterpreteerd niet geheel correct wat de rechtbank heeft vastgesteld in alinea vijf op pagina twee van voornoemd proces-verbaal. De rechtbank heeft evenwel uitdrukkelijk (slechts) bedoeld tot uitdrukking te brengen dat partijen gemakshalve als waarde van de woning op de peildatum, 27 augustus 2004, hanteren de verkoopwaarde/netto verkoopopbrengst van de woning in 2001, omdat partijen ter comparitie stelden de procedure zo veel mogelijk te willen bespoedigen en kosten van hertaxatie wilden vermijden.
3.7. Onduidelijk is welke bedragen, buiten de opgelegde fiscale aanslag voornoemd, in de loop van het huwelijk van partijen, zijn geïnvesteerd in de woning, in het bijzonder als verbouwingskosten. Gelet op de ingrijpende aard van de verbouwingen, zoals door [man] ter comparitie geschetst en door [vrouw] bij akte na comparitie niet betwist, de wijze waarop partijen hun financiële huishouding voerden en ruim 33 jaar leefden als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd, een en ander ook bezien in het licht van rechtspraak van de Hoge Raad gepubliceerd in NJ 2004, 399, kan [vrouw], daargelaten de precieze omvang van de investeringen, niet volstaan met een vergoeding van nominale kosten aan [man], met name niet nu partijen zo lang in de woning hebben gewoond, er sprake is van ingrijpende verbouwingen en deze tot een aanzienlijke waardevermeerdering hebben geleid.
De gedachte dat partijen steeds van alles tezamen bij helfte eigenaar waren, wordt nog versterkt doordat partijen in 2001 de opbrengst van de woning hebben geïnvesteerd in een tweetal kavels met chalets op hun beider naam. Ook tegen die achtergrond komt de rechtbank ex aequo et bono tot geen ander oordeel dan dat de in 2001 (opnieuw geïnvesteerde) overwaarde van de voormalig echtelijke woning tussen partijen krachtens verrekening bij helfte moet worden verdeeld.
3.8. De stelling van de advocaat van [vrouw] ter comparitie - die de vordering van [man] eveneens heeft geïnterpreteerd als een vordering tot vergoeding - dat vergoeding achterwege moet blijven, omdat [man] slechts heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis, faalt. Van zulk een verzorgingsplicht, voortkomend uit een natuurlijke verbintenis, is slechts dan sprake, indien deze is terug te voeren op een verplichting welke berust op voorschriften van moraal en fatsoen, mits de omstandigheden van het geval en de verhouding van de daarbij betrokken personen de nakoming daarvan zodanig dringend maken, dat degene, tegenover wie zulk een verplichting bestaat, die nakoming als de vervulling van een hem/haar toekomende, zij het in rechte niet afdwingbare prestatie mag beschouwen.
Of een dusdanige verplichting aan deze maatstaf voldoet, moet in concreto worden beoordeeld aan de hand van maatschappelijke opvattingen, een en ander binnen de grenzen van de redelijkheid, afgemeten naar de omstandigheden van het geval. Daarvan is in casu geen sprake, reeds daarom niet, omdat niet valt in te zien waarom partijen de facto ieder bij helfte hun vermogensbestanddelen delen/verrekenen zoals zij ter comparitie zijn overeengekomen, [man] de helft van zijn vertrekpremie/schadeloosstelling van oorspronkelijk fl. 320.000,= met [vrouw] moet verrekenen, en [vrouw] op geen enkele wijze zou hoeven te verrekenen haar vermogen in de voormalige echtelijke woning van partijen, zoals dat vermogen uiteindelijk is ontstaan door investeringen van [man].
Schadeloosstelling verrekenplichtig?
3.9. De tijdens huwelijk ontvangen (bruto) schadeloosstelling van [man] is verrekenplichtig. Dit kan, zij het analoog, worden afgeleid uit de toetsingscriteria die de Hoge Raad hanteert in zijn twee uitspraken van 3 november 2006, LJN: AX8843 en AX7805.
De door [man] ontvangen schadeloosstelling heeft immers op geen enkele wijze betrekking op invaliditeit en/of smartengeld. Daardoor valt de uitkering onder het door partijen in de huwelijkse voorwaarden niet nader gedefinieerd begrip onverteerd, verrekenplichtig inkomen, in dit geval 'normaal' inkomen uit arbeid. Derhalve dient [man] de waarde van zijn stamrecht per 27 augustus 2004 (datum feitelijk gescheiden leven) met [vrouw] (eventueel in de vorm van een tussen partijen nader overeen te komen betalingsregeling als bedoeld in artikel 1:140 BW) te verrekenen in dier voege dat [vrouw] de helft van de waarde van deze vergoeding per genoemde datum ontvangt.
Aanvullende betalingsverplichtingen van partijen over en weer ten opzichte van het resumé in 2.11
3.10. Partijen hebben de overwaarde van de voormalig echtelijke woning bij helfte feitelijk reeds verrekend, doordat [vrouw] ter comparitie heeft ingestemd met een toedeling van beide kavels en chalets aan haar tegen een vergoeding die de helft bedraagt van de waarde van deze vermogensbestanddelen. In zoverre hoeft geen correctie plaats te vinden.
[man] daarentegen moet (aanvullend) aan [vrouw] vergoeden de helft van de waarde per 27 augustus 2004 van de lijfrentepolis 9496640 bij Nationale Nederlanden.
Proceskosten
3.11. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1. stelt de verdeling/verrekening vast zoals overwogen in rechtsoverweging 2.11,
4.2. veroordeelt [man] tot betaling aan [vrouw] van de helft van de waarde per 27 augustus 2004 van de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden, polisnummer 9496640,
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2007.