RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.440239-06
Uitspraak: 1 februari 2007
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd dat verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. Diefstal door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de bewezen verklaarde feiten, ook schuldig heeft gemaakt aan het niet voldoen aan de verplichting een identiteitsbewijs ter inzage te geven, zoals valt af te leiden uit het ter kennisneming van de rechtbank bij de stukken gevoegde dossier met parketnummer 07.540802 en zoals ook door de verdachte tegenover de politie is erkend en door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd.
De rechtbank overweegt omtrent de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) het volgende.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 8 december 2006 blijkt dat verdachte sinds 1977 veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. In de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane (gekwalificeerde) diefstallen op 14 oktober 2006 en 19 oktober 2006 is verdachte regelmatig – ruimschoots meer dan driemaal – onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport en het daarbij gevoegde rapport betreffende de psychodiagnostische screening van verdachte respectievelijk d.d.
27 december 2006 en 14 december 2006, uitgebracht door de Instelling voor Verslavingszorg Tactus te Warnsveld.
Uit deze rapportage en de daarop ter terechtzitting door L.R. Grooten, reclasseringswerker, gegeven toelichting, komt onder meer het volgende naar voren.
Vanaf 1978 is betrokkene in beeld van de hulpverlening middels gerechtelijke kaders. Binnen Tactus is betrokkene bekend in het kader van voorlichtingsrapportages en adviesrapportages (vanaf 2000 minimaal één aanvraag jaarlijks), zorgtrajecten vanuit detentie, voorwaardelijk veroordelingen (2003 en 2004), welke beide laatste vroegtijdig zijn geretourneerd wegens recidive. Betrokkene is bekend van de Intensieve aanpak veelplegers in Deventer en van twintig vroeghulpen in zes jaar.
Al met al heeft betrokkene vanaf 1992, zowel ambulant als klinisch diverse programma’s gevolgd om hem voor zijn alcohol- en drugsverslaving te laten behandelen in een verslavingskliniek, hetgeen er echter telkens weer toe heeft geleid dat de behandeling voortijdig werd afgebroken.
De laatste opname van verdachte voor een (klinische) behandeling in de Forensische Verslavingsklinniek Piet Roorda is in 2004 geweest, alwaar verdachte het uiteindelijk heeft laten afweten daar zijn strafrestant door hem te klein werd bevonden. De motivatie om op vrijwillige basis de behandeling te volgen was toen onvoldoende aanwezig.
Voorts blijkt uit de rapportage dat het recidiverisico zonder toezicht of behandeling zeer hoog te noemen is.
Bovendien wordt op basis van de bevindingen van de psycholoog van de Forensische Polikliniek gesteld dat voor een ISD-maatregel geen contra-indicaties of nadelige effecten te verwachten zijn.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij weliswaar hulp nodig heeft, doch op vrijwillige basis en niet in het kader van een ISD-maatregel.
Door de raadsman is betoogd dat de ISD-maatregel in deze zaak om drie afzonderlijke redenen niet kan worden opgelegd.
In de eerste plaats is het psychodiagnostisch screeningsrapport niet door de opmakers daarvan ondertekend en zou derhalve niet voldaan zijn aan het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank constateert mèt de raadsman dat het psychodiagnostisch screeningsrapport van de Forensische Verslavingspoli van Tactus niet is ondertekend door de psycholoog en het hoofd bedrijfsvoering van Tactus. Naar het oordeel van de rechtbank moet hieraan echter niet de consequentie worden verbonden dat de maatregel niet kan worden opgelegd omdat niet aan de wettelijke vereisten zou zijn voldaan. Bedoeld rapport is namelijk slechts informatiebron geweest bij de totstandkoming van het adviesrapport, zoals bedoeld in artikel 38m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat wèl is ondertekend door de reclasseringswerker en het hoofd bedrijfsvoering van Tactus.
Overigens heeft de raadsman niet gesteld dat het rapport door een ander dan door de betreffende psycholoog zou zijn opgemaakt.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat het plan van aanpak niet concreet is uitgewerkt, zodat ook om die redenen niet zou zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een mededeling van de voorzitter van het Gerechtshof te Leeuwarden, zoals uit een door hem overgelegd proces-verbaal d.d.
13 juni 2006 blijkt.
De rechtbank volgt de raadsman ook hierin niet.
De rechtbank is van oordeel dat het plan van aanpak niet nader behoeven te worden uitgewerkt. De mededeling van de voorzitter van het Gerechtshof in Leeuwarden, waarnaar door de raadsman is verwezen, doet hieraan niet af. Dit klemt temeer nu de stelling van de voorzitter is neergelegd in een proces-verbaal en derhalve geen jurisprudentie vormt, waarop de raadsman zich zou kunnen beroepen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het adviesrapport geheel aan de eisen, die de wet eraan stelt, voldoet.
Tenslotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat de ISD-maatregel niet behoort te worden opgelegd als de kans op een succesvolle behandeling gering is aangezien de maatregel in dat geval zal ontaarden in een twee jaar durende detentie voor relatieve kleine vergrijpen.
De rechtbank onderschrijft ook deze stelling van de raadsman niet, aangezien de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. De ernst van de feiten doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Gelet op het grote aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en gelet op de houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening in het verleden is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder een afgedwongen behandeling stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaar. Vanwege het ontbreken van een concreet hulpverleningstraject en vanwege de duur van de maatregel zal de rechtbank bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m en 38n van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
De rechtbank bepaalt daarbij dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mrs. C. Kleinrensink en L.J. Hofstra, rechters, in tegenwoordigheid van W.F. Grotenhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2007.
Mr. C. Kleinrensink was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.