ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ8312

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/620193-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met terbeschikkingstelling en schadevergoeding aan nabestaande

Op 13 februari 2007 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die beschuldigd werd van moord op zijn rivaal in de liefde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en ter beschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie, mr. S.J. Buis, had een gevangenisstraf van 9 jaar geëist, evenals de terbeschikkingstelling en schadevergoeding aan de moeder van het slachtoffer. De verdachte had geprobeerd een vuurwapen aan te schaffen, maar toen dat niet lukte, heeft hij een mes gepakt en is hij naar het slachtoffer gegaan. Tijdens een worsteling heeft hij een nekklem aangelegd, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nekklem de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt en heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft rekening gehouden met psychologische rapporten die de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een langdurige behandeling nodig heeft vanwege de kans op herhaling. De schadevergoeding aan de moeder van het slachtoffer is vastgesteld op € 1.364,60, en de rechtbank heeft bepaald dat de verdachte dit bedrag moet betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vordering van de moeder voor het overige niet ontvankelijk is en dat deze bij de burgerlijke rechter moet worden ingediend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de beslissing genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer te Lelystad
Parketnummer: 07/620193-06
Uitspraak: 13 februari 2007
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [datum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.D. Regter advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. S.J. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd:
• de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot:
• een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
• de ter beschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege;
• de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen lemmet;
• de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [moeder van het slachtoffer tot een bedrag van € 5.915,10, bestaande uit materiele en immateriële schadevergoeding, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van [moeder van het slachtoffer;
• de niet-ontvankelijkheidverklaring van de door [moeder van het slachtoffer voor het overige gevorderde.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging, zoals ter terechtzitting van 30 januari 2007 overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aangepast).
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
BEWIJS
Vast is komen te staan dat de verdachte geprobeerd heeft een vuurwapen aan te schaffen om daarmee [het slachtoffer] van het leven te beroven. Toen bleek dat hij geen vuurwapen kon krijgen, heeft verdachte in plaats daarvan een mes gepakt.
Met dit mes is hij vervolgens naar [het slachtoffer], die zich in het park bij de [straat] bevond, toegegaan en heeft hij geprobeerd hem op enig moment met dat mes in de buik te prikken. Tengevolge van een worsteling met [het slachtoffer] is het handvat van het mes losgeraakt van het lemmet, waardoor het lemmet is gevallen.
Daarna is de verdachte naar een nabij gelegen grasveldje gerend om meer ruimte te hebben om met [het slachtoffer] te kunnen vechten. Aldaar heeft verdachte een nekklem bij [het slachtoffer] aangelegd en deze in stand gehouden totdat hij [het slachtoffer] slap voelde worden. Daarna heeft verdachte [X] gebeld en haar gezegd dat hij [het slachtoffer] vast had. Pas nadat [X] ter plaatse kwam - hetgeen enige tijd in beslag genomen moet hebben, aangezien zij, samen met twee jonge kinderen te voet vanuit haar huis aan de [straat] naar het park bij de [straat] is gegaan - heeft verdachte [het slachtoffer] losgelaten.
[X] zag dat [het slachtoffer] niet bewoog, dat zijn tong uit zijn mond hing en dat hij nergens op reageerde. Kort hierop nam de getuige [Getuige] geen hartslag meer waar bij [het slachtoffer]. Ook de daarna snel ter plaatse gekomen verbalisanten namen geen hartslag en ook geen ademhaling waar. Diezelfde dag is [het slachtoffer] overleden.
Mede gelet op de bevindingen en de conclusie verwoord in het obductieverslag staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de door de verdachte aangelegde nekklem de dood van [het slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven beroofd. Het aanleggen van de nekklem en vervolgens het handhaven daarvan was voor verdachte het logische vervolg op de eerder die dag gebleken onmogelijkheden om een vuurwapen en even later een mes te gebruiken om daarmee, zoals verdachte had besloten, [het slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank volgt de verdediging derhalve niet in haar standpunt dat de nekklem het gevolg was van een heftige gemoedsbeweging van verdachte. Dat verdachte zijn besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven mogelijk nog afhankelijk stelde van het verloop van een gesprek met [het slachtoffer], doet niet af aan de voorbedachten rade.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding).
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
primair:
moord,
strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Nu de rechtbank bewezen acht dat de verdachte met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, kan reeds hierom het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slagen.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een de verdachte betreffend psychologisch pro justitia rapport d.d. 9 oktober 2006, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog;
• een de verdachte betreffend pro justitia rapport d.d. 7 oktober 2006, opgemaakt door drs. F.P. Bish, psychiater;
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 januari 2007.
Uit voormelde rapportages en uit hetgeen beide deskundigen tijdens de terechtzitting hebben verklaard, is het volgende gebleken.
Beide deskundigen zijn van mening dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO.
De verdachte is, aldus deskundige Bish, een minder begaafde man met een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling en met gebrekkige interne sturing, snel neigend tot overschietende reactievorming.
Volgens de deskundige Sterk kenmerkt de persoonlijkheid van de verdachte zich onder andere door een verhoogde krenkbaarheid.
Beide deskundigen zijn van oordeel, op grond van hun bevindingen en op basis van hun ervaringen, dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusie en de gronden waarop deze berust over en maakt ze tot de hare.
Wat betreft de kans op herhaling is deskundige Sterk van mening dat de narcistische persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, waaronder zijn verhoogde krenkbaarheid en zijn beperkte intellectuele capaciteiten een rol spelen bij de aanwezige kans op herhaling. In situaties waarin hij zich onmachtig en klein voelt, kan hij op een narcistische agressieve wijze reageren. Hij overdekt zijn gevoelens van onmacht en kleinheid middels het tegendeel, namelijk een opgeblazen en agressieve houding. Deskundige Bish is van mening dat de kans op herhaling verhoogd is vanwege de gebrekkige interne sturing bij verdachte, zijn gebrekkige impulsregulatie, zijn geringe frustratietolerantie en zijn verhoogde krenkbaarheid.
Beiden zijn van mening dat een langdurige gesloten behandeling en begeleiding noodzakelijk is, gezien de ernst van het feit en de kans op herhaling, welke behandeling volgens deskundige Bish gericht zal moeten zijn op de gebrekkige impulsregulatie en de inadequate hantering van de bij verdachte aanwezige negatieve gevoelens.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting en de keuze van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur - behalve op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen bewezen en strafbaar is verklaard - met name ook gelet op de aard en de bijzondere ernst daarvan. De verdachte heeft immers [het slachtoffer] teven [het slachtoffer] vermoord, omdat verdachte amoureuze gevoelens had voor dezelfde vrouw als waarvoor [het slachtoffer] gevoelens had. De verdachte heeft daarmee ook aan de moeder van [het slachtoffer] en andere nabestaanden onnoemelijk leed berokkend.
De rechtbank oordeelt het noodzakelijk om naast de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege, nu de algemene veiligheid van personen dit eist, gelet op de aard en de bijzondere ernst van hetgeen bewezen en strafbaar is verklaard, de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en het door de gedragsdeskundigen ingeschatte recidivegevaar. Verdachte zal een intensieve en langdurige behandeling, waar hij zich niet aan kan onttrekken, moeten ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp, zijnde een lemmet, dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit een voorwerp betreft waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet dan wel met het algemeen belang.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36f, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat [moeder van het slachtoffer rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting op het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting door middel van de schriftelijke slachtofferverklaring naar voren is gebracht, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.364,60, (zijnde begrafeniskosten) vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van [moeder van het slachtoffer, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.364,60 ten behoeve van [moeder van het slachtoffer.
De vordering van [moeder van het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde (te weten het materiele en het immateriële deel) betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat [moeder van het slachtoffer in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het primair tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat
hij van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde lemmet.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan [moeder van het slachtoffer
van een bedrag van € 1.364,60. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door [moeder van het slachtoffer gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.364,60, ten behoeve van [moeder van het slachtoffer bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan [moeder van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan [moeder van het slachtoffer daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat [moeder van het slachtoffer voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, mrs. A. van Holten en C.W. van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2007.
Mr. Van Holten voornoemd, is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.