RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 augustus 2006, nummer 3300 30 AZ 2006/1018.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 30 december 2005 heeft eiser aan verweerder, met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB), verzocht om toezending van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het schrijven van verweerder d.d. 13 december 2005.
Bij brief van 9 februari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op dit verzoek.
Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn verzoek wordt ingewilligd, met dien verstande dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om het zaaksdossier in te zien.
Tegen dit besluit heeft eiser op 20 maart 2006 beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep, onder toepassing van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), doorgezonden naar verweerder, ter behandeling als bezwaar.
Het bezwaarschrift is bij het bestreden besluit gegrond verklaard en verweerder heeft besloten om eiser een afschrift van het dossier met betrekking tot de op 18 oktober 2005 met een veroordelend vonnis geëindigde strafzaak te verstrekken, behoudens voor wat betreft gegevens die direct of indirect kunnen leiden tot identificatie van de belastende getuige.
Op 4 september 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden en bij brief d.d. 18 januari 2007 een nader stuk ingediend.
Het beroep is op 24 januari 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is niemand verschenen.
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een afschrift doen toekomen van het dossier met betrekking tot de, in een veroordelend vonnis d.d. 18 oktober 2005 ten aanzien van eiser geëindigde, strafzaak. Verweerder heeft evenwel gegevens die direct of indirect kunnen leiden tot identificatie van de belastende getuige in deze strafzaak onleesbaar gemaakt.
Voorafgaand aan de vraag of het bestreden besluit op inhoudelijk juiste gronden berust, dient te worden beoordeeld of verweerder bevoegd was tot het nemen van dit besluit.
De rechtbank is, in navolging van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 2001, kenmerk 200100410/1 (AB 2002/4), van oordeel dat de minister van justitie, en niet de hoofdofficier van justitie, bevoegd is om te beslissen inzake een op de WOB gegrond verzoek om stukken met betrekking tot de ten aanzien van hem gevoerde strafzaak. Gesteld noch gebleken is dat de hoofdofficier van justitie handelde krachtens een aan hem verleend mandaat om namens de minister van justitie te beslissen.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief d.d. 18 januari 2007 verzocht om, indien het bestreden besluit wordt vernietigd wegens een bevoegdheidsgebrek, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Aangezien partijen er belang bij hebben dat de beoordeling van het beroep zich niet beperkt tot een beoordeling van de formele bevoegdheid van verweerder tot het nemen van het bestreden besluit, zal de rechtbank thans beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Ingevolge artikel 3 van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, WOB wordt onder een document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Verweerder weigert om eiser gegevens te verschaffen met betrekking tot de identiteit van een getuige in de strafzaak waarin hij veroordeeld is wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994. Verweerder baseert deze weigering op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de WOB.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de WOB luidt als volgt:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(d) persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Wat moet worden verstaan onder persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), blijkt uit het bepaalde in artikel 16 van de Wbp. Het gaat hier om persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven en het lidmaatschap van een vakvereniging, alsmede strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag. De verwerking van deze persoonsgegevens is in beginsel verboden.
De rechtbank stelt vast dat de gegevens die verweerder geweigerd heeft te verschaffen geen gegevens zijn als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp. Deze gegevens vallen immers niet te herleiden tot een van de gronden als bedoeld in artikel 16 van de Wbp.
Ook inhoudelijk berust het bestreden besluit dus niet op een deugdelijke motivering.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 141,-, vergoedt.
Gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2007 in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.