vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 105825 / HA ZA 05-194
Vonnis van 27 december 2006
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. R.A.I. Thuys te Diemen,
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
procureur mr. R.R. Schuldink,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 maart 2006
- de akte na tussenvonnis
- de antwoordakte
- de akte
- de antwoordakte.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 8 maart 2006 heeft de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid gesteld haar stellingen op diverse punten verder uit te werken. Ook heeft de rechtbank aangegeven dat zij een onderzoek door een arbeidsdeskundige wenselijk acht. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.
2.2. De rechtbank zal in dit vonnis alleen ingaan op de geschilpunten die samenhangen met de benoeming van de deskundige. De overige geschilpunten blijven onbesproken. De rechtbank zal daarover beslissen zodra zij met inachtneming van het rapport van de deskundige ook kan beslissen over de geschilpunten waarop het onderzoek van de deskundige betrekking heeft.
2.3. Partijen zijn het eens over de benoeming van de heer De Vree, registerarbeidsdeskundige bij Heling & Partners. De heer De Vree heeft zich jegens de griffier bereid verklaard een eventuele benoeming tot deskundige te aanvaarden. De rechtbank zal hem dan ook benoemen.
2.4. Over de vraagstelling aan de deskundige verschillen partijen van mening. Zij hebben over en weer kritiek geuit op de door de andere partij voorgestelde vragen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.5. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag op welke wijze een belastbaarheidsprofiel opgesteld moet worden. Ze zijn het er over eens dat wanneer de deskundige een dergelijk profiel nodig heeft, de medisch adviseur van de deskundige dat profiel kan vaststellen. Achmea is van oordeel dat de medisch adviseurs van partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld op het belastbaarheidsprofiel te reageren alvorens de deskundige met zijn onderzoek begint. [eiseres] vindt dat niet nodig. Volgens haar leidt deze werkwijze slechts tot vertraging.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in deze visie. Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat de door Achmea voorgestane werkwijze aanvankelijk wellicht tot wat vertraging leidt. Daar staat tegenover dat op deze wijze voorkomen wordt dat de deskundige, zonder zich dat bewust te zijn en zonder dat partijen de gelegenheid hebben zich daarover jegens hem uit te laten, uitgaat van een belastbaarheidspatroon dat voor (één van) partijen onaanvaardbaar is.
De rechtbank zal de deskundige betreffende de totstandkoming van het belastbaarheidspatroon dan ook instrueren overeenkomstig het voorstel van Achmea.
2.6. Partijen lijken van mening te verschillen over de vraag wat in het kader van het onderzoek door de deskundige onder huishoudelijke werkzaamheden dient te worden verstaan, meer in het bijzonder of daar onder ook werkzaamheden vallen die niet direct in het huis, maar ook rond het huis worden verricht (zoals tuinonderhoud, autowassen, schilderwerk, etc.). Naar het oordeel van de rechtbank dient van een ruime definitie te worden uitgegaan. De vordering van [eiseres] betreffende “huishoudelijke hulp” is gebaseerd op een ruime omschrijving van dit begrip. Het geschil tussen partijen betreft dan ook dit ruime begrip, zodat het voor de hand ligt dat de deskundige daar ook vanuit gaat.
2.7. [eiseres] verzet zich ertegen dat de deskundige bij de beoordeling van de behoefte aan huishoudelijke hulp ook de situatie zonder ongeval in ogenschouw neemt. De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog. De schade vanwege de kosten van huishoudelijke hulp wordt begroot door de behoefte aan huishoudelijke hulp die [eiseres] nu heeft te vergelijken met de eventuele behoefte aan huishoudelijke hulp in de situatie zonder ongeval. Om die reden is het gewenst dat ook de eventuele behoefte aan huishoudelijke hulp in de fictieve situatie zonder ongeval door de deskundige wordt vastgesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.7. ook al aangegeven dat zij mogelijk rekening zal houden met enige behoefte aan huishoudelijke hulp in die fictieve situatie. Het ligt voor de hand dat nu de deskundige de behoefte aan huishoudelijke hulp toch al in beeld brengt hij de rechtbank ook voorlicht over de behoefte in de fictieve situatie.
2.8. Het komt de rechtbank ook praktisch voor dat de deskundige zich uitlaat over de eventuele aanspraken van [eiseres] op een PGB. De rechtbank begrijpt de bezwaren van [eiseres] tegen de door Achmea op dit punt geformuleerde vraag niet.
Dat de deskundige in kaart brengt op welke wijze [eiseres] thans in de behoefte aan huishoudelijke hulp voorziet, acht de rechtbank eveneens praktisch. Het moge zo zijn dat [eiseres] zich reeds over die vraag heeft uitgelaten, dat neemt niet weg dat de deskundige een en ander ook zelf in het kader van zijn onderzoek kan vaststellen.
2.9. Nu tussen partijen ter discussie staat of het in de omgeving van [eiseres] mogelijk is om huishoudelijke hulp te verkrijgen tegen een uurtarief van maximaal EUR 10,00, ligt het voor de hand om de deskundige te vragen ook naar dit onderwerp een onderzoek in te stellen.
2.10. Ook over de aan de deskundige betreffende het verlies aan verdienvermogen te stellen vragen verschillen partijen van mening. De rechtbank volgt Achmea niet in haar voorstel om de deskundige te vragen of [eiseres] in de fictieve situatie zonder ongeval fulltime of parttime zou hebben gewerkt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.35. al overwogen dat zij uitgaat van een fulltime dienstverband. Zij ziet geen enkele reden om, middels de voorgestelde vragen, terug te komen op deze, als een bindende eindbeslissing op te vatten, overweging.
Voor de door Achmea voorgestelde vraag betreffende de eindleeftijd geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. Op deze vraag heeft de rechtbank reeds in rechtsoverweging 4.42. beslist.
2.11. Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen en de door partijen gedane voorstellen, zal de rechtbank aan de deskundige de volgende vragen voorleggen:
I. Belastbaarheidsprofiel
a. Wilt u, wanneer u dat noodzakelijk acht voor een adequate beantwoording van de aan de u gestelde vragen, uw vaste medische adviseur verzoeken een belastbaarheidsprofiel op te stellen aan de hand van het rapport van revalidatiearts Gerritsen d.d. 11-10-2002?
Toelichting: Het verdient aanbeveling dat uw medisch adviseur eerst een concept-belastbaarheidsprofiel vervaardigt, dat profiel naar de medisch adviseurs van beide partijen verstuurt en vervolgens, aan de hand van de eventuele op- en aanmerkingen van die medisch adviseurs een definitief profiel opstelt.
a. Wat is de totale omvang van huishoudelijk werk in en om de woning van betrokkene (tuinonderhoud, autowassen en onderhoud van de woning daaronder begrepen), rekeninghoudend met de aard en de omvang van haar woning en haar gezinssituatie? Wilt u uw antwoord specificeren door aan te geven welke activiteiten het betreft en hoeveel tijd met iedere activiteit wekelijks is gemoeid?
b. Kan [eiseres], gelet op haar belastbaarheid, zelf voorzien in de door bij uw antwoord op vraag a. omschreven zorg. Zo nee, wilt u dan aangeven welke huishoudelijke activiteiten zij niet zelf kan verrichten?
c. Zou naar uw oordeel [eiseres], gelet op haar capaciteiten en gezinssituatie, in de fictieve situatie zonder ongeval bij een fulltime baan zelf volledig hebben kunnen voorzien in de bij uw antwoord op vraag a. omschreven zorg? Zo nee, wilt u dan aangeven welke huishoudelijke activiteiten zij niet zelf zou hebben kunnen verrichten?
d. Is het mogelijk om door het treffen van voorzieningen de eventuele behoefte aan (externe) huishoudelijke hulp te verminderen? Zo ja, welke voorzieningen kunnen worden getroffen en wat zijn daarvan de kosten?
e. Op welke wijze voorziet betrokkene thans en heeft zij in het verleden voorzien in haar (eventuele) behoefte aan huishoudelijke hulp? Welke kosten zijn / waren daarmee gemoeid?
f. Wat zijn in de omgeving van betrokkene de mogelijkheden om te voorzien in de behoefte aan huishoudelijke hulp? Welke kosten zijn daarmee redelijkerwijs gemoeid? Wilt u bij uw antwoord aandacht besteden aan de aanwezigheid en de mogelijkheid van een geslaagd beroep op Thuiszorg en aan de beschikbaarheid van particuliere hulp?
g. Komt betrokkene, gezien haar beperkingen, inkomenssituatie en behoefte aan zorg in aanmerking voor een PGB of voor een andere tegemoetkoming in de door haar te maken kosten van huishoudelijke hulp? Zo ja, welke bedragen zijn daarmee naar uw inschatting gemoeid?
III. Verlies aan verdienvermogen
a. Welke carrière zou betrokkene, uitgaande van hetgeen in rechtsoverwegingen 4.33. tot en met 4.42. van het tussenvonnis van 8 maart 2006 is overwogen, naar verwachting hebben doorlopen in de fictieve situatie zonder ongeval?
b. Wat zou bij het door u in uw antwoord op vraag a. omschreven carrièreverloop, uitgaande van de toepasselijke CAO, het bruto jaarinkomen van betrokkene zijn vanaf 1992, rekening houdende met eventuele aanspraken op toeslagen?
c. Acht u het aannemelijk dat betrokkene naast haar salaris fooien zou hebben ontvangen? Zo ja, van welk bedrag aan fooien dient redelijkerwijs te worden uitgegaan?
d. Acht u het, mede gelet op de toepasselijke CAO en hetgeen in de branche gebruikelijk is, aannemelijk dat betrokkene in de fictieve situatie zonder ongeval bij het bereiken van de 65jarige leeftijd aanspraak zou hebben kunnen maken op ouderdomspensioen?
e. Indien het antwoord op vraag d. bevestigend luidt:
- geldt een middelloon- of een eindloonregeling?
- zou [eiseres] pensioenpremie hebben moeten afdragen en zo ja van welk percentage dient te worden uitgegaan?
- van welk bruto jaarpensioen kan worden uitgegaan?
a. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen, die mogelijk voor de beslissing in deze zaak van belang zouden kunnen zijn?
2.12. De rechtbank zal Achmea, als de aansprakelijke partij, belasten met het voorschot op de kosten van de deskundige. Het voorschot is vastgesteld op basis van de opgave van de deskundige, die voorafgaand aan dit vonnis door de griffier van de rechtbank aan de raadslieden van partijen is voorgelegd.
2.13. Nadat de deskundige heeft gerapporteerd, krijgen partijen de gelegenheid op het rapport van de deskundige te reageren.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de in rechtsoverweging 2.11. gestelde vragen;
3.2. benoemt tot deskundige: R. de Vree, registerarbeidsdeskundige, werkzaam bij Heling & Partners te (9400 AM) Assen, postbus 533.
3.3. stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen vast op
EUR 5.500,00;
3.4. bepaalt dat Achmea het voorschot uiterlijk op 10 januari 2007 dient over te maken op rekeningnummer 192325930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle (548) onder vermelding van het zaak- en rolnummer en de woorden “voorschot deskundigen”;
3.5. draagt de griffier op om de deskundige in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
3.6. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.7. draagt de deskundige op om uiterlijk op woensdag 16 mei 2007 een schriftelijk en ondertekend deskundigenbericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.8. wijst de deskundige er op dat:
- hij zijn taak onpartijdig en naar beste weten dient te verrichten,
- hij partijen via hun advocaten in de gelegenheid dient te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen,
- uit zijn rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd,
- hij een concept van zijn rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen twee weken daarover opmerkingen te maken, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en hun reactie daarop moet vermelden,
- de griffie hem een leidraad zal toesturen met informatie over de totstandkoming van deskundigenrapporten;
3.9. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 27 juni 2007 voor conclusie na deskundigenbericht door beide partijen;
3.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H. de Hek en mr. J.N. Dobben-Bartels en in het openbaar uitgesproken 27 december 2006.