vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 108989 / HA ZA 05-648
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R. Kuizenga,
advocaat mr. D.D. Senders te Hilversum.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2005
- de akte na niet gehouden getuigenverhoor
- de antwoordakte
- de akte uitlaten productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In deze zaak heeft de rechtbank op 7 december 2005 een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis heeft zij overwogen en beslist dat [eiser] dient te bewijzen dat het voor [gedaagde] bij het sluiten van de koopovereenkomst kenbaar was c.q. behoorde te zijn dat [eiser] een klok uit de eerste periode wilde kopen.
2.2. [eiser] heeft laten weten niet aan deze bewijsopdracht te kunnen voldoen. Om die reden heeft hij er van afgezien getuigen voor te brengen. [eiser] heeft het door hem te leveren bewijs derhalve niet geleverd. Zoals de rechtbank in genoemd tussenvonnis reeds heeft overwogen, leidt dat er toe dat de primaire vordering van [eiser], tot vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling, niet toewijsbaar is.
2.3. De grondslag van de subsidiaire vordering van [eiser] is dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst tussen partijen door [eiser], voor wie hij bij die overeenkomst ook als adviseur optrad, een klok te verkopen die zijn geld niet waard was. [eiser] zou door toedoen van [gedaagde] een “kat in de zak” gekocht hebben.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.4. In zijn algemeenheid geldt dat de koper die een voorwerp voor een te hoge prijs heeft verkocht de verkoper niet om die reden met succes kan aanspreken tot schadevergoeding vanwege een toerekenbare tekortkoming en evenmin ontbinding van de koopovereenkomst kan vorderen. De verkoper die de koper een weliswaar aan de overeenkomst beantwoordend maar te duur geprijsd voorwerp verkoopt, handelt daarmee op zich nog niet in strijd met de op hem rustende verplichtingen. Aan een koopovereenkomst is, tot op zekere hoogte, inherent dat de koper enerzijds “een kat in de zak” kan kopen en anderzijds “spekkoper” kan zijn.
In deze zaak staat vast dat [eiser] [gedaagde] in eerste instantie niet als verkoper, maar als adviseur heeft benaderd. Partijen zijn het er over eens dat [gedaagde] voor [eiser] “zou uitkijken naar” een geschikt antiek uurwerk met speelwerk. Eerst nadat [gedaagde] een dergelijk uurwerk -bij een derde- had aangetroffen, is [gedaagde] ook gaan optreden als verkoper, doordat hij het uurwerk van de derde kocht en het vervolgens zelf aan [eiser] verkocht, waarbij ook werd afgesproken dat [gedaagde] het uurwerk zou restaureren. [eiser] kocht uiteindelijk derhalve het door [gedaagde] gerestaureerde uurwerk.
[gedaagde] is dus niet alleen als verkoper opgetreden, maar ook als restaurateur en, in eerste instantie, als adviseur. De koopovereenkomst tussen partijen is derhalve mede gekleurd door de tussen hen bestaand hebbende adviesrelatie. Dat heeft niet alleen gevolgen voor het karakter van de overeenkomst tussen partijen -in rechtsoverweging 3.8 van het tussenvonnis van 7 december 2005 heeft de rechtbank om die reden het beroep van [gedaagde] op het kanskarakter van een kunstkoop verworpen- maar ook voor de verplichtingen van [gedaagde]. De adviesrelatie tussen partijen bracht naar het oordeel van de rechtbank enerzijds met zich dat [eiser] er van uit mocht gaan dat [gedaagde] hem geen klok zou verkopen die veel duurder was dan hij waard was en anderzijds dat [gedaagde] [eiser] er voor diende te behoeden dat hij zonder dat te beseffen een, naar [gedaagde] wist of behoorde te weten, veel te dure klok zou kopen. Wanneer, zoals [eiser] heeft gesteld maar [gedaagde] heeft betwist, de door [eiser] gekochte klok inderdaad veel minder waard was dan het bedrag dat [eiser] aan [gedaagde] betaald heeft, is [gedaagde] dan ook mogelijk toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst tussen partijen, gelet op de tussen hen bestaande adviesrelatie.
2.5. Partijen verschillen van mening over de vraag of en in hoeverre de klok in 1998 voor (veel) te veel geld gekocht is door [eiser]. Partijen hebben dienaangaande diverse rapporten in het geding gebracht. Zij hebben de rapporten van de ander om uiteenlopende redenen bestreden. De rechtbank kent geen doorslaggevende betekenis toe aan de overgelegde rapporten. De reden daarvan is dat de rapporten toegespitst zijn op de waarde van de klok op dit moment. Uit de rapporten blijkt echter niet duidelijk wat de waarde van de klok in 1998 was. Bovendien bieden de rapporten geen inzicht in de verhouding tussen de ouderdom van een klok en de waarde ervan en in de factoren die in zijn algemeenheid bepalend zijn voor de waarde van een klok. Ook blijkt uit de rapporten niet wat in zijn algemeenheid het verschil in waarde is tussen een klok uit de eerste en uit de derde periode en of en in hoeverre de datering van een oude klok voor een deskundige gemakkelijk is vast te stellen.
2.6. De rechtbank zal dan ook een deskundige benoemen, teneinde (ook) op deze vragen in te gaan. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank partijen al in kennis gesteld van haar voornemen een deskundige te benoemen en heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen.
2.7. De rechtbank zal aan de deskundige de volgende vragen voorleggen:
a. Welke factoren bepalen in zijn algemeenheid de waarde van een antieke staande klok. Wilt u aangeven in welke mate de door u genoemde factoren van invloed zijn op de waarde?
b. Is in zijn algemeenheid de waarde van een klok uit de eerste periode veel hoger dan die van een (overigens vergelijkbare) klok uit de derde periode? Indien dat het geval is, kunt u aangeven in hoeverre dat het geval is?
c. Op welke wijze is vast te stellen of een klok uit de eerste of uit de derde periode dateert? Is dat gemakkelijk vast te stellen, of is daar een min of meer uitvoerig onderzoek en/of specifieke deskundigheid voor nodig?
d. Dateert de onderhavige klok uit de eerste of uit de derde periode? Waarop baseert u uw oordeel? Is de datering voor deze klok eenvoudig vast te stellen? Zo ja, op grond waarvan?
e. Indien u van mening bent dat de klok uit de derde periode dateert: Zou een redelijk handelend en redelijk bekwaam uurwerkmaker naar uw oordeel na een eenvoudig onderzoek van deze klok hebben kunnen vaststellen dat het een klok uit de derde periode betreft?
f. Wanneer de klok in 1998 in dezelfde staat verkeerde als thans, wat zou -na restauratie van het uurwerk- in 1998 de winkelwaarde van de klok zijn geweest? Wilt u ook aangeven welk bedrag naar uw oordeel in 1998 de maximaal acceptabele aankoopprijs voor een liefhebber van antieke staande klokken met speelwerk zou zijn geweest?
g. Wilt u nagaan of de in de opgave van [gedaagde], gedateerd november 2002, vermelde restauratiewerkzaamheden noodzakelijk/wenselijk zijn? Is het door [gedaagde] opgegeven restauratiebedrag redelijk? Acht u, gelet op de aard van de werkzaamheden, aannemelijk dat de werkzaamheden betrekking hebben op recente beschadigingen? Geldt dat ook voor het politoeren? Welk deel van de werkzaamheden heeft betrekking op het politoeren?
h. Wilt u de onder f. vermelde vragen beantwoorden voor het geval in 1998 de in voornoemde opgave van [gedaagde] vermelde schades, waarvan u mogelijk aannemelijk acht dat ze na 1998 zijn ontstaan, worden weggedacht? (Bij uw antwoord gaat u uit van de huidige staat van de klonk, maar houdt u geen rekening met recente beschadigingen).
2.8. Partijen zijn het niet eens over de persoon van de deskundige. De rechtbank zal om die reden een niet door partijen genoemde deskundige benoemen. De heer T.G.J. Mentink te Vught heeft zich jegens de rechtbank bereid verklaard een eventuele benoeming tot deskundige te zullen aanvaarden.
2.9. Op [eiser] rust de bewijslast van zijn stelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen. Om die reden zal de rechtbank [eiser] belasten met de betaling van het voorschot op de kosten van de deskundige.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. benoemt tot deskundige de heer T.G.J. Mentink, verbonden aan Mentink en Roest, Taalstraat 34 (5261 BE) Vught (tel. 073-6560399), teneinde de in rechtsoverweging 2.7. vermelde vragen te beantwoorden.
3.2. bepaalt dat de deskundige, die de opdracht onpartijdig en naar beste weten dient te volbrengen, bij zijn onderzoek partijen via hun raadslieden in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het door de deskundige uitgebrachte rapport moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, waarbij van de inhoud van bedoelde opmerkingen en verzoeken in het rapport melding moet worden gemaakt;
3.3. bepaalt dat de deskundige zijn concept-rapport aan de raadslieden van partijen dient te doen toekomen en partijen in de gelegenheid zal stellen om op het concept-rapport te reageren. In het definitieve rapport dient de deskundige de inhoud van de eventuele reacties van partijen te vermelden en zal hij deze reacties bespreken;
3.4. wijst de deskundige er op dat de griffie aan hem een leidraad zal toesturen met informatie over de totstandkoming van deskundigenrapporten;
3.5. bepaalt dat het voorschot van de kosten van de deskundige, groot EUR 600,00 door [eiser] dient te worden voldaan. Betaling dient plaats te vinden door storting op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v. DS 548 Arrondissement Zwolle-Lelystad, onder vermelding van het nummer van de zaak, de namen van partijen en de woorden “voorschot deskundige”;
3.6. bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden niet eerder behoeft aan te vangen dan nadat de griffier van de rechtbank hem heeft meegedeeld dat het voorschot ontvangen is;
3.7. draagt de deskundige op om uiterlijk woensdag 30 augustus 2006 een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.8. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 27 september 2006 voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen;
3.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2006.