ECLI:NL:RBZLY:2006:BA8615

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118891 / KG ZA 06-109
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de beslagvrije voet in kort geding tussen een alleenstaande ouder en ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak, die op 11 april 2006 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, vorderde eiseres, een alleenstaande ouder die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt van het UWV, de opheffing van het door ABN AMRO Bank N.V. gelegde beslag op haar uitkering. Eiseres stelde dat het ingehouden bedrag haar onder de beslagvrije voet bracht, zoals vastgesteld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter heeft de procedure op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 4 april 2006 beoordeeld.

De feiten van de zaak tonen aan dat eiseres een bruto uitkering van € 1.261,07 per maand ontvangt, wat netto neerkomt op € 969,62. Van deze uitkering wordt door ABN AMRO € 93,37 ingehouden, waardoor eiseres uiteindelijk € 876,25 netto ontvangt. Eiseres vorderde dat het beslag zou worden opgeheven voor zover dit betrekking had op een bedrag tot € 928,35, zijnde de beslagvrije voet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen van mening verschilden over de hoogte van de beslagvrije voet, waarbij eiseres stelde dat deze hoger zou moeten zijn dan door ABN AMRO werd berekend.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de relevante wetgeving en de specifieke omstandigheden van eiseres, waaronder haar recht op zorgtoeslag en de hoogte van haar woonlasten. De rechter concludeerde dat de beslagvrije voet voor eiseres op € 1.032,54 zou moeten worden vastgesteld, wat betekent dat de inhouding door ABN AMRO niet onder de beslagvrije voet kwam. De vordering van eiseres werd dan ook afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO, die op € 1.152,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-De Mug.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 118891 / KG ZA 06-109
Vonnis in kort geding van 11 april 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. E.A.M. Claassen,
advocaat mr. D. van der Wal te Buitenpost, gemeente Achtkarspelen,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F. van Vloten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN Amro genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 4 april 2006
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van ABN Amro.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. Met ingang van 1 januari 2006 bedraagt deze uitkering EURO 1.261,07 bruto per maand exclusief vakantie-uitkering. Netto bedraagt de uitkering EURO 969,62 per maand exclusief vakantie-uitkering.
2.2. Op de uitkering van [eiseres] is beslag gelegd door de ABN Amro. Van de uitkering wordt vanwege dit beslag thans EURO 93,37 per maand ingehouden, zodat uiteindelijk maandelijks een bedrag van EURO 876,25 netto aan [eiseres] wordt uitgekeerd.
2.3. [eiseres] is een alleenstaande ouder. Zij ontvangt vanwege de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in verband met de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen EURO 184,67 per maand. Haar ziektekostenpremie bedraagt EURO 127,-- per maand. Haar huur bedraagt met ingang van 1 januari 2006 EURO 336,12 per maand, inclusief servicekosten. [eiseres] ontvangt een huurtoeslag van EURO 140,-- per maand.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - de opheffing van het door ABN Amro gelegde beslag, voorzover dit beslag betrekking heeft op een bedrag tot EURO 928,35 per maand, zijnde de beslagvrije voet ex artikel 475d Rv.
3.2. ABN Amro voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de beslagvrije voet ex art. 475d Rv. [eiseres] meent dat thans door de ABN Amro een zodanig bedrag wordt ingehouden dat zij per saldo minder overhoudt dan de beslagvrije voet.
4.2. Partijen verschillen bij de berekening van de beslagvrije voet allereerst van mening over de vraag van welk bedrag 90% moet worden genomen als uitgangspunt voor de berekening van de beslagvrije voet. [eiseres] is van mening dat uitgegaan moet worden van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief de maximale toeslag, terwijl ABN Amro uitgaat van 90% van het feitelijk inkomen van [eiseres].
4.3. Art. 475d lid 1 sub b Rv bepaalt dat de beslagvrije voet voor een alleenstaande ouder bij een bekend inkomen ligt op 90% van dat inkomen inclusief vakantie-aanspraak. Hierbij geldt echter een ondergrens van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm en een bovengrens van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief de maximale toeslag. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in overeenstemming met het door de werkgroep rechters-commissarissen faillissementen (hierna werkgroep recofa) ontworpen systeem van berekening van de beslagvrije voet, voor de bepaling van het inkomen rekening moet worden gehouden met de door [eiseres] ontvangen heffingskortingen. Deze heffingskortingen maken onderdeel uit van het inkomen van [eiseres]. Dit leidt ertoe, dat het inkomen van [eiseres], inclusief vakantie-uitkering en heffingskortingen, hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm inclusief maximale toeslag. Voor de bepaling van de beslagvrije voet moet daarom worden uitgegaan van de bovengrens van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief maximale toeslag, derhalve van 90% van EURO 1.081,09 en dat is EURO 972,97.
4.4. Op basis van art. 475d lid 5 sub a Rv moet de beslagvrije voet worden verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende premie ziektekostenverzekering. Partijen verschillen van mening over de vraag of van deze premie de zorgtoeslag moet worden afgetrokken alsmede een deel van de premie dat geacht moet worden uit de bijstandsnorm te worden bekostigd (hierna: de normpremie).
4.5. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag, anders dan [eiseres], bevestigend. Omdat voor de zorgtoeslag een beslagverbod geldt waardoor deze buiten de boedel valt, terwijl tegelijk met de invoering van het nieuwe zorgstelsel de bijstandsnormen zijn verhoogd in verband met de hogere premielast, zou de invoering van het zorgstelsel tot gevolg hebben dat de afloscapaciteit substantieel vermindert en in een aantal gevallen zelfs volledig verdampt.
In verband met dit – onvoorziene en niet-beoogde – effect bestaat het voornemen om artikel 475d Rv aldus aan te passen dat dit – onwenselijk geachte – effect wordt geëlimineerd. Omdat de daarvoor benodigde wetswijziging niet per 1 januari 2006 zou zijn gerealiseerd, heeft de werkgroep recofa besloten om op deze voorgenomen wetswijziging te anticiperen. Dit betekent dat de beslagvrije voet verhoogd wordt met de verschuldigde premie nadat daarop in mindering is gebracht zowel de inkomensafhankelijke normpremie op bijstandsniveau (die de schuldenaar geacht wordt te bekostigen vanuit de voor hem geldende bijstandsnorm) als de ontvangen zorgtoeslag. Ervan uitgaande dat [eiseres] aanspraak heeft op een zorgtoeslag van EURO 34,-- per maand, leidt het voorgaande ertoe dat de beslagvrije voet moet worden verhoogd met EURO 41,99 (EURO 127,-- minus EURO 34,-- zorgtoeslag en minus EURO 51,01 normpremie).
4.6. Gelet op art. 475d lid 5 sub b Rv wordt de beslagvrije voet verder verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonlasten minus de door haar ontvangen huursubsidie (thans huurtoeslag). Ook over de hoogte van dit bedrag verschillen partijen van mening.
4.7. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Van de woonkosten ad EURO 336,12 per maand moet worden afgetrokken de feitelijk ontvangen huurtoeslag ad EURO 140,-- per maand. De aldus berekende woonkosten leiden alleen tot verhoging van de beslagvrije voet indien zij uitkomen boven het drempelbedrag van artikel 17 lid 2 Wet op de Huurtoeslag. Dat bedrag is thans, voor de situatie van [eiseres], EURO 178,54 (de normhuur). De Wet op de Huurtoeslag acht dit bedrag aan huur voor één- of meerpersoonshuishoudens met een inkomen op of onder de bijstandsnorm in redelijkheid te dragen en dat moet dan ook uit de bijstandsnorm bekostigd worden. Voor de berekening moet worden uitgegaan van de hierboven vermelde normhuur en niet, zoals door ABN Amro is betoogd, van de basishuur (de normhuur plus een bijtelling van EURO 14,28). Er moet immers worden bekeken welk bedrag met betrekking tot de woonlasten uit de bijstandsnorm bekostigd moet worden en op grond daarvan niet tot verhoging van de beslagvrije voet mag leiden. De conclusie is, gelet op het voorgaande, dat de beslagvrije voet met EURO 17,58 moet worden verhoogd.
4.8. Het bovenstaande leidt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe dat voor [eiseres] een beslagvrije voet heeft te gelden van in totaal EURO 1.032,54. Weliswaar bedraagt haar belastingvrije voet meer dan beide partijen hebben berekend, maar daar staat tegenover dat haar inkomen niet alleen de netto uitkering van EURO 969,62 bedraagt, maar ook de voorlopige teruggaaf van EURO 184,67 per maand. In totaal per maand heeft [eiseres] derhalve een inkomen van EURO 1.154,29 netto, exclusief vakantiegeld. De uiteindelijke conclusie moet zijn dat [eiseres], door de inhouding van EURO 93,37 op haar uitkering, niet onder haar beslagvrije voet komt. De vordering van [eiseres] moet dan ook worden afgewezen.
4.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op EUR 1.152,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-De Mug en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2006.