ECLI:NL:RBZLY:2006:BA8551
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C.A. Walda
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake niet-bestaande partij en proceskostenveroordeling
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, ging het om een vordering in conventie en een reconventionele vordering van de besloten vennootschap Meester Assurantiën BV. De procedure volgde uit een tussenvonnis van 22 maart 2006, waarin werd vastgesteld dat Meester Assurantiën BV op het moment van de rechtsvordering reeds was ontbonden en bij gebreke aan baten was opgehouden te bestaan. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen in zowel conventie als reconventie.
De rechtbank oordeelde dat de procureur van de niet meer bestaande Meester Assurantiën BV, of degene die tot het voeren van het geding opdracht had gegeven, op grond van artikel 245 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) persoonlijk in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld. De procureur kreeg de gelegenheid om zijn standpunt over de kostenveroordeling naar voren te brengen en de feitelijke opdrachtgever te identificeren.
De rechtbank concludeerde dat de proceskostenveroordeling ten laste van de feitelijke opdrachtgever, Meester Holding BV, diende te luiden. In conventie werd [A + B] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, terwijl Meester Holding BV werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A + B]. In reconventie werd Meester ook niet-ontvankelijk verklaard, met een gelijke proceskostenveroordeling voor Meester Holding BV. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 mei 2006.