vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 121038 / HA ZA 06-671
Vonnis van 29 november 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. G.D. te Biesebeek,
advocaat mr. R.J. Vriezen te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. E.D. van Tellingen,
advocaat mr. D.J.M. Volkholz-Plaum te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 19 oktober 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Medio 2001 heeft [eiser] zich gewend tot [gedaagde], die werkzaam is als hypotheekadviseur, voor een financieringsadvies met betrekking tot het door [eiser] aangekochte pand aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. Naar aanleiding van diverse gesprekken tussen [eiser] en [gedaagde] heeft [eiser] de door [gedaagde] toegestuurde hypotheekofferte ondertekend. De hypotheekakte is tegelijk met het transport op 1 oktober 2001 ten overstaan van de notaris gepasseerd.
2.3. Vanaf 2002 heeft [eiser] zich diverse keren met steeds wisselende vragen/klachten over de door [gedaagde] geadviseerde financiering tot [gedaagde] gewend. [gedaagde] heeft deze vragen/klachten beantwoord/gereageerd, echter [eiser] was niet tevreden met die reacties.
2.4. Ter verkrijging van een bindend advies heeft [eiser] op 7 maart 2005 een klacht ingediend bij de Stichting Erkenningsregeling Hypotheekadviseurs (SEH), waarbij [gedaagde] is ingeschreven. [eiser] verwijt [gedaagde] onder andere dat hij door toedoen van [gedaagde] onnodig provisie, rente en premie heeft betaald.
2.5. Door ondertekening van het door SEH verstrekte Vragenformulier Geschillencommissie Beroepscode Erkend Hypotheekadviseurs zijn de bepalingen van het Geschillenreglement van de Geschillencommissie Beroepscode voor Erkend Hypotheekadviseurs (hierna: de Geschillencommissie) van toepassing op de behandeling van de bindend advies procedure. In het Geschillenreglement is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 11
1. De Commissie stelt de Erkend Hypotheekadviseur schriftelijk in kennis van het in behandeling nemen van het geschil onder toezending van een afschrift van de klacht, waarna de Erkend Hypotheekadviseur gedurende vier weken in de gelegenheid is de Commissie schriftelijk zijn standpunt terzake van het geschil te doen toekomen. De Commissie kan de termijn van vier weken verlengen.
2. Vervolgens ontvangt Klager het standpunt van de Erkend Hypotheekadviseur. Klager heeft twee weken de tijd om daarop te reageren. Tot slot ontvangt de Erkend Hypotheekadviseur de reactie van Klager waarop hij binnen twee weken moet reageren.
3. Partijen kunnen verklaringen van getuigen en deskundigen overleggen, gelijktijdig met de door hen ingediende stukken. Ook hiervan wordt door de Commissie een afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Artikel 12
1. De Commissie roept, indien zijzelf of ten minste één der partijen zulks wenselijk acht, beide partijen op om ter mondelinge behandeling van de zaak te verschijnen en bepaalt daartoe dag, uur en plaats. De behandeling zal plaatsvinden uiterlijk 14 weken na ontvangst van de klacht.
2. Partijen hebben het recht zich bij de behandeling van het geschil door derden te laten bijstaan of vertegenwoordigen.
3. De Commissie kan partijen op hun verzoek toestaan om getuigen of deskundigen mee te nemen en door haar te doen horen. De namen en adressen dienen uiterlijk één week voor de zitting van de Commissie aan haar te zijn opgegeven.
Artikel 22
Vernietiging van het bindend advies van de Commissie kan uitsluitend plaatsvinden door het ter toetsing voor te leggen aan de gewone rechter binnen twee maanden na de verzending van de uitspraak aan partijen. De rechter zal het bindend advies vernietigen, indien de uitspraak in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn en de in het gelijk gestelde partij in strijd zou handelen met de redelijkheid en billijkheid door de wederpartij aan de uitspraak te houden. Door niet binnen voornoemde termijn de uitspraak aan de gewone rechter ter toetsing voor te leggen, wordt de uitspraak onaantastbaar.”
2.6. SEH heeft [eiser] verzocht zijn vragen duidelijk te formuleren met als doel de klacht aan [gedaagde] voor te leggen teneinde de mogelijkheid van een minnelijke regeling te beproeven.
2.7. SEH heeft in overleg met [eiser] vijf resterende punten geformuleerd waarover nog onduidelijkheid bestond en heeft deze punten per e-mail van 24 mei 2005 ter beantwoording aan [gedaagde] gezonden.
2.8. Op 8 augustus 2005 heeft SEH de klacht van [eiser] toegestuurd aan de Geschillencommissie ter bepaling van de ontvankelijkheid van de klacht.
2.9. Bij brief van 27 januari 2006 heeft SEH [eiser] medegedeeld dat [gedaagde] een verzoek had ingediend tot verlenging van de repliektermijn (lees: antwoordtermijn).
SEH deelt mee dat dit verzoek is ingewilligd en dat de termijn met twee weken is verlengd tot 3 februari 2006.
2.10. Bij brief van 8 februari 2006 heeft SEH aan [eiser] meegedeeld dat de voorzitter van de Geschillencommissie heeft besloten om de klacht mondeling te behandelen. [eiser] wordt uitgenodigd voor de zitting van 16 februari 2006.
Voor zover hier van belang wordt in de brief tevens vermeld:
“Zoals eerder aangegeven kan in principe niet van deze datum worden afgeweken.”
2.11. Bij fax van 13 februari 2006 heeft [eiser] aan SEH laten weten dat de geplande zitting op 16 februari 2006 wat hem betreft geen doorgang kon vinden. [eiser] geeft aan dat hij niet beschikt over de reactie (repliek) van [gedaagde] op de klacht en verzoekt om toezending daarvan.
2.12. Diezelfde dag heeft SEH [eiser] per fax meegedeeld dat aangezien een schriftelijke afhandeling van de klacht kennelijk niet tot een oplossing heeft geleid de Geschillencommissie de klacht verder mondeling wenst te behandelen. Om die reden wordt [eiser] nogmaals verzocht de zitting van 16 februari 2006 bij te wonen.
2.13. [eiser] is niet op de zitting van de Geschillencommissie van 16 februari 2006 verschenen.
2.14. Bij bindend advies van 3 maart 2006, verzonden op 10 maart 2006, heeft de Geschillencommissie de klacht van [eiser] ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen:
“Nu door [gedaagde] geen beroep is gedaan op overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 5 lid 1 en lid 3 van het Geschillenreglement, en aan de overige eisen is voldaan, is de commissie van oordeel dat de klacht ontvankelijk is.
De Commissie constateert dat de klacht door [eiser] onvoldoende is toegelicht in die zin dat ondanks de overlegging van een groot aantal stukken, en het stellen van schriftelijke vragen aan [eiser] het de Commissie onduidelijk is gebleven wat [eiser] [gedaagde] nu precies verwijt. De Commissie betreurt het dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn klacht nader toe te lichten (bij welke gelegenheid de Commissie aan [eiser] vragen had kunnen stellen).
Nu de klacht onvoldoende (duidelijk) is toegelicht dient deze te worden afgewezen. Hetzelfde geldt dan derhalve eveneens voor het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding.
De Commissie acht [eiser] ontvankelijk in de klacht;
De Commissie stelt, bindend, vast dat de klacht ongegrond is;
De Commissie wijst het meer of anders gevorderde af.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert met een beroep op artikel 22 van het Geschillenreglement dat de rechtbank het bindend advies van de Geschillencommissie d.d. 3 maart 2006 zal vernietigen, althans zal verklaren voor recht dat het bindend advies tussen partijen niet bindend zal zijn en voorts dat [gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
[eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij in verband met de inhoud en wijze van totstandkoming van het advies daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gebonden kan worden, althans dat het naar genoemde maatstaven onaanvaardbaar zou zijn hem daaraan gebonden te achten. Hij stelt daartoe:
- ten onrechte heeft de Geschillencommissie geen inhoudelijk oordeel willen geven
over de klachten die [eiser] ter beoordeling heeft voorgelegd;
- ten onrechte heeft de Geschillencommissie bij het vaststellen van de mondelinge
behandeling geen redelijke termijn in acht genomen; in casu slechts 8 dagen;
- ten onrechte heeft de Geschillencommissie geen rekening gehouden met de
verhinderdata van [eiser] en diens adviseurs;
- ten onrechte heeft de Geschillencommissie [eiser] niet in de gelegenheid gesteld
zich door derden te laten bijstaan of vertegenwoordigen;
- ten onrechte heeft de Geschillencommissie [eiser] niet in de gelegenheid gesteld
getuigen en/of deskundigen te (doen) horen.
[eiser] stelt dat het Geschillenreglement door de Geschillencommissie niet deugdelijk is nageleefd en dat [eiser] zijn contractuele rechten niet heeft kunnen uitoefenen, althans dat hij door het handelen en nalaten van de Geschillencommissie onredelijk is benadeeld.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie als verweer aangevoerd dat [eiser] onvoldoende belang (ex artikel 3:303 BW) zou hebben bij vernietiging van het bindend advies.
Dit verweer faalt. [eiser] heeft terecht gesteld dat hij belang heeft bij vernietiging van het bindend advies, nu vanwege dit advies de weg naar de burgerlijke rechter voor een mogelijke schadevergoedingsactie thans geblokkeerd is.
4.2. Bij de beoordeling dient voorop te staan dat partijen zijn overeengekomen dat het advies van de Geschillencommissie over hun geschil hen zou binden. Gelet op artikel 7:900 lid 2 BW moet de beslissing van de Geschillencommissie worden aangemerkt als een beslissing als bedoeld in artikel 7:904 BW. Uit het eerste lid van die bepaling volgt dat het bindend advies slechts vernietigd kan worden indien zo klemmende gebreken aan het advies kleven in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [eiser] daaraan te houden.
4.3. [eiser] heeft zowel klachten van procedurele als van inhoudelijke aard tegen de beslissing van de Geschillencommissie naar voren gebracht. De rechtbank zal eerst ingaan op de klachten van procedurele aard.
4.4. Ten aanzien van de klacht van [eiser] dat de Geschillencommissie bij het vaststellen van de mondelinge behandeling geen redelijke termijn in acht heeft genomen wordt het volgende overwogen. Vooropgesteld wordt dat eisen van goede procesorde meebrengen dat de klager opgeroepen wordt met inachtneming van een redelijke oproeptermijn. Voorts wordt overwogen dat in een geval als het onderhavige, waarin de Geschillencommissie -blijkens de brief van SEH van 8 februari 2006- het zelf wenselijk vond dat de klacht mondeling zou worden behandeld, opdat aan [eiser] vragen konden worden gesteld, [eiser] dan ook een redelijke termijn moet worden geboden om zich met zijn (financieel) adviseur(s) op die behandeling voor te bereiden. Een oproeptermijn van acht dagen is niet redelijk en verdraagt zich al niet met het bepaalde in artikel 12 lid 2 en 3 van het Geschillenreglement zelf, op grond waarvan [eiser] namen en adressen van adviseurs, getuigen en/of deskundigen uiterlijk één week voor de behandeling aan de Geschillencommissie dient op te geven. Dit klemt te meer, daar [eiser] de Geschillencommissie eerder al had laten weten gebruik te willen maken van het (doen) horen van getuige(n) en deskundige(n).
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [eiser] terecht heeft gesteld dat de Geschillencommissie bij het vaststellen van de mondelinge behandeling geen redelijke termijn in acht heeft genomen.
4.5. Tevens heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank terecht erover geklaagd dat de Geschillencommissie geen rekening heeft gehouden met de verhinderdata van [eiser] en diens adviseur(s). Daartoe wordt overwogen dat de Geschillencommissie geen verhinderdata van [eiser] heeft gevraagd, terwijl hij steeds heeft aangegeven met een adviseur naar de zitting te willen komen. Sterker nog, de Geschillencommissie heeft een datum voor de behandeling bekend gemaakt en heeft daaraan vastgehouden, ook toen [eiser] per fax van 13 februari 2006 had laten weten dat wat hem betreft de zitting geen doorgang kon vinden.
4.6. Daarbij komt dat [eiser] op het moment van de oproep voor de mondelinge behandeling nog niet in het bezit was gesteld van het antwoord van [gedaagde] naar aanleiding van zijn klacht, zodat hij zich niet naar behoren kon voorbereiden op de mondelinge behandeling. Deze gang van zaken is in strijd met een goede procesorde.
4.7. Onder voormelde omstandigheden is gebondenheid van [eiser] aan het bindend advies in verband met de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en is dat advies vernietigbaar. Daarmee komt de rechtbank aan [eiser]’s klachten van inhoudelijke aard niet toe.
4.8. De rechtbank zal het bindend advies overeenkomstig artikel 7:904 lid 1 BW vernietigen.
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.236,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het bindend advies van de Geschillencommissie Beroepscode voor Erkend Hypotheekadviseurs van 3 maart 2006,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.236,87,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2006.