vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 109943 / HA ZA 05-769
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. M.H.P. Garst te Emmen,
de naamloze vennootschap N.V. [gedaagde], als rechtsopvolgster van
de onderlinge waarborgmaatschappij B.A. ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ [gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend en niet (voldoende) betwist, mede gezien de inhoud van de overgelegde en onbetwist gebleven bescheiden, het volgende vast.
2.2. [eiseres] (geboren op 5 mei 1969) is op 17 december 1996, als bestuurster van een auto betrokken geraakt bij een ongeval, waarbij de door haar bestuurde auto van achteren werd aangereden door een andere auto. De laatste auto was verzekerd bij [gedaagde]. [gedaagde] heeft haar, uit artikel 6 WAM voortvloeiende, aansprakelijkheid jegens [eiseres] volledig erkend.
2.3. [eiseres] is na het ongeval overgebracht naar de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis te Apeldoorn, waar ze werd gezien door chirurg Bolhuis. Zij hoefde niet te worden opgenomen. Vervolgens is zij onder behandeling gekomen van neuroloog Van Kooten, die haar doorverwees naar revalidatiecentrum De Kastanjehof. In het kader van de behandeling bij De Kastanjehof heeft een TENS-behandeling door de fysiotherapeut plaatsgevonden en is neuropsychologisch onderzoek verricht. [eiseres] werd aangemeld voor revalidatiedagbehandeling. Deze behandeling vond plaats van 27 augustus 2001 tot en met 24 januari 2002.
2.4. [eiseres] heeft in het verleden diverse functies (onder meer als ziekenverzorgende) in de gezondheidszorg verricht. Ook heeft zij twee jaar als kinderoppas gewerkt. Vanaf juli 1998 werkte zij, aanvankelijk via een uitzendbureau, weer in de verzorging. Per 1 maart 1999 is zij op oproepbasis als verpleeghulp in dienst getreden bij verpleeghuis [verpleeghuis] in [woonplaats].
2.5. Nadat [eiseres] al enkele periodes vanwege ziekte verzuimd had, heeft zij zich op 2 april 2000 ziek gemeld. Per einde wachttijd ontving [eiseres] een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. In een brief van 17 januari 2002 schreef Cadans dat [eiseres] als onverminderd volledig arbeidsongeschikt werd beschouwd.
Bij beschikking van 7 november 2005 heeft Cadans de WAO-uitkering van [eiseres] met ingang van 8 januari 2006 ingetrokken. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
2.6. Op 14 mei 2000 is [eiseres] moeder geworden van een dochter. Kort nadien is een echtscheidingsprocedure gestart tussen [eiseres] en haar (toenmalige) echtgenoot.
2.7. Op verzoek van de belangenbehartiger van [eiseres] is in mei 2003 een neuropsycholgisch onderzoek bij [eiseres] verricht door drs. E. van der Scheer. Op 24 maart 2003 was [eiseres] onderzocht door neuroloog drs. R.S.H.M. Beijersbergen, verbonden aan het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven. Van der Scheer en Beijersbergen hebben op respectievelijk 18 en 28 augustus 2003 gerapporteerd.
2.8. [gedaagde] heeft aan voorschotten onder algemene titel EURO 18.172,25 aan [eiseres] betaald. Daarnaast heeft ze een nota van EURO 9.536,95 van Bureau Pals vanwege buitengerechtelijke kosten voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
EURO 290.537,80, vermeerderd met rente en kosten en afgifte van een belasting- en een WAO-garantie.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de rapporten van Beijersbergen en Van der Scheer
4.1. [eiseres] onderbouwt haar vorderingen onder meer met een beroep op de rapporten van Beijersbergen en Van der Scheer. Volgens haar blijkt uit deze rapporten dat zij als gevolg van het ongeval een matig ernstig postwhiplashsyndroom heeft opgelopen met een functionele invaliditeit van 5%.
[gedaagde] heeft de juistheid van de rapporten van Beijersberg en Van der Scheer betwist en de betekenis ervan voor het geschil tussen partijen gerelativeerd. Volgens haar zijn de rapporten eenzijdig tot stand gekomen, gebaseerd op onvolledige medische informatie en bevatten ze onjuiste vaststellingen en conclusies.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.2. Voorop staat dat de rapportage van een deskundige in beginsel tot bewijs kan dienen, ook al zou deze rapportage anders dan op de voet van de artikelen 194 – 199 of 202 – 207 Rv. tot stand zijn gekomen. Dat is ook het geval wanneer het een eenzijdige, in de zin van niet in onderling overleg tussen partijen totstandgekomen, rapportage zou zijn. Naar vaste rechtspraak staat immers de waarde die aan de inhoud van een deskundigenrapport kan worden toegekend ter discretie van de feitenrechter. Er kan derhalve niet op voorhand worden geoordeeld dat de waarde van een eenzijdige rapportage gering of zelfs nihil is.
De waarde van een dergelijke rapportage is in een dergelijk geval afhankelijk van diverse factoren, waaronder:
- de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de keuze van de deskundige en, zo niet, of de deskundigheid van de opsteller van de partijrapportage door de andere partij in twijfel is getrokken;
- de vraag of de andere partij invloed heeft gehad op de vraagstelling en, zo niet, of de andere partij met de vraagstelling kan instemmen;
- de vraag of de vraagstelling aan de deskundige adequaat was;
- de vraag of de andere partij de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze (en eventuele vragen en opmerkingen) aan de deskundige kenbaar te maken;
- de vraag of de deskundige heeft kunnen beschikken over alle relevante informatie;
- de vraag of en in hoeverre de andere partij met het rapport van de deskundige kan instemmen.
De rechtbank zal deze factoren hierna uitwerken voor het geschil tussen partijen.
4.3. Uit de door partijen overgelegde correspondentie betreffende de medische expertise volgt dat [gedaagde] geen invloed heeft gehad op de keuze van de deskundigen. De belangenbehartiger van [eiseres] heeft de beide deskundigen voorgesteld, maar [gedaagde] heeft laten weten niet op dit voorstel te zullen (en te kunnen) reageren, wanneer zij niet de beschikking zou krijgen over aanvullende medische informatie. De belangenbehartiger van [eiseres] heeft, ofschoon deze informatie niet beschikbaar was, toch de expertise in gang gezet.
[gedaagde] heeft niet gesteld dat (en waarom) de beide deskundigen voor haar onaanvaardbaar zijn. Ook heeft zij niet aangegeven dat zij niet met de benoeming van deze deskundigen zou hebben ingestemd. Het enkele feit dat [gedaagde] niet bij de keuze van deze deskundigen betrokken is geweest, doet om die reden niet af aan de waarde van hun rapport.
4.4. Ook bij de formulering van de vraagstelling is [gedaagde] niet betrokken geweest. De vragen aan de deskundigen zijn door de belangenbehartiger van [eiseres] (althans door diens medisch adviseur) opgesteld. [gedaagde] heeft er geen invloed op kunnen uitoefenen.
In deze procedure heeft [gedaagde] de vraagstelling bekritiseerd. Volgens haar is ten onrechte niet gevraagd naar de beperkingen van [eiseres] in de situatie zonder ongeval. Ook zouden geen vragen zijn gesteld over het verband tussen de andere aan [eiseres] overkomen gebeurtenissen (met name de echtscheiding) en haar ziekteverleden en de vastgestelde klachten en beperkingen. Tenslotte heeft [gedaagde] betoogd dat in de vraagstelling aan de neuropsycholoog ten onrechte is gevraagd naar een eindtoestand en naar beperkingen. Een neuropsycholoog zou daar geen uitspraken over kunnen doen.
[eiseres] heeft niet betwist dat de vraagstelling aan de neuropsycholoog onjuist was, gezien de voor de beroepsgroep van neuropsychologen geldende normen. De rechtbank zal daar dan ook vanuit gaan. De rechtbank verenigt zich ook met de door [gedaagde] geuite kritiek op de vragen betreffende het causale verband. Aan de deskundigen is weliswaar gevraagd zich uit te laten over de vraag welke klachten als ongevalsgevolg beschouwd moeten worden, maar deze vraag schiet gezien de omstandigheden van het geval tekort. Allereerst is de kans aanwezig dat een dergelijke vraag wordt opgevat als een vraag naar de juridische causaliteit. De juridische causaliteit dient echter door de rechter en niet door de deskundige beoordeeld te worden. Verder doet de vraag geen recht aan het feit dat de situatie van [eiseres] diverse aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de (door [gedaagde] geponeerde) stelling dat (een deel van) de klachten van [eiseres] zich ook zonder ongeval zouden hebben voorgedaan. Onder die omstandigheden is een uitvoerige beschrijving van de hypothetische situatie zonder ongeval, waarin wèl rekening werd gehouden met de mogelijke andere klachtenveroorzakende factoren, uitermate relevant. In de door de belangenbehartiger van [eiseres] geformuleerde vragen ontbreekt een vraag naar een dergelijke beschrijving.
De slotsom is dat de gekozen vraagstelling tekortschiet, zeker wanneer ze wordt vergeleken met de door de IWMD (Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen) ontwikkelde vraagstelling, waaraan de rechtbank de voorkeur geeft wanneer zijzelf een deskundige benoemt.
4.5. [gedaagde] heeft niet de gelegenheid gehad om de deskundigen zelf te benaderen met vragen en opmerkingen. Het contact met de deskundigen is uitsluitend door de belangenbehartiger van [eiseres] onderhouden.
4.6. [gedaagde] heeft betoogd dat de deskundigen niet hebben kunnen beschikken over alle relevante medische informatie. Zo zou informatie van huisarts en fysiotherapeut ontbreken en zouden diverse relevante brieven uit het jaar 2000 en een rapportage van een eerder verricht neuropsychologisch onderzoek niet aan de deskundigen ter beschikking hebben gestaan.
Volgens [eiseres] hebben de deskundigen zonder voorbehoud gerapporteerd. Daaruit leidt zij af dat de deskundigen over voldoende informatie beschikten. De deskundigen hebben, stelt [eiseres], ook nog aanvullende medische informatie opgevraagd en verkregen.
De rechtbank is, met [gedaagde], van oordeel dat het feit dat de deskundigen niet konden beschikken over een deel van de medische informatie betreffende [eiseres] afbreuk doet aan de waarde van hun rapporten. Vast staat dat in een betrekkelijk vroeg stadium -in de loop van 2000- een neuropsychologisch onderzoek is verricht. In de beschikbare informatie worden de uitkomsten van dit onderzoek slechts in betrekkelijk globale termen beschreven. Het rapport zelf is niet beschikbaar gesteld, waardoor een adequate vergelijking met de resultaten van het door Van der Scheer verrichte onderzoek niet mogelijk is. Een dergelijke vergelijking zou wellicht wel meer licht werpen op de ontwikkeling van de klachten, en mogelijk ook op de oorzaken ervan.
Ook het feit dat de deskundigen niet konden beschikken over de informatie van de huisarts, doet afbreuk aan de waarde van hun rapporten. Het staat vast dat [eiseres] na het ongeval aanvankelijk in staat was te blijven werken. Zij is uiteindelijk ruim een jaar na het ongeval uitgevallen. In de periode tussen het ongeval en het begin van de langdurige arbeidsongeschiktheid hebben zich bij [eiseres] enkele ingrijpende gebeurtenissen voorgedaan, zoals de geboorte van haar dochter, direkt gevolgd door een voor haar onverwachte echtscheiding. Het kan niet op voorhand uitgesloten worden geacht dat deze gebeurtenissen (mede) debet zijn aan de door [eiseres] ervaren klachten, waaronder klachten van cognitieve aard. Om te kunnen vaststellen of en in hoeverre [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval ook enige klachten zou hebben gehad in verband met de door haar ervaren “life events”, is het zinvol dat de medische situatie van [eiseres], zowel voor als na het ongeval, nauwkeurig in beeld wordt gebracht. De informatie van de huisarts is daarbij zeer belangrijk. Het ligt op de weg van [eiseres], die als patiënte recht heeft op afgifte van de bij haar huisarts over haar aanwezige medische informatie, er zorg voor te dragen dat deze informatie beschikbaar komt, ook wanneer haar huisarts daaraan niet (volledig) meewerkt, bijvoorbeeld omdat hij “niet zo’n schrijver is”, zoals voor de huisarts van [eiseres] zou gelden.
Uit het rapport van drs. Beijersbergen volgt overigens ook dat deze de informatie van de huisarts van belang achtte. Drs. Beijersbergen heeft de huisarts -tevergeefs- om informatie verzocht.
4.7. Van belang voor de waardering van een rapport van een partijdeskundige is tenslotte of de wederpartij kritiek heeft op de inhoud van het rapport. Uit de conclusies van [gedaagde] volgt dat (de medisch adviseur van) [gedaagde] forse kritiek heeft op diverse onderdelen van het rapport.
4.8. Uit het bovenstaande volgt, mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2 is vooropgesteld, dat de waarde van de beide deskundigenrapporten in deze procedure gering is. [gedaagde] is niet bij de vraagstelling betrokken en heeft geen gelegenheid gehad om de deskundigen te benaderen met vragen en opmerkingen. Bovendien laat de vraagstelling te wensen over en hadden de deskundigen niet de beschikking over alle relevante medische informatie. Tenslotte wordt de inhoud van de rapporten ook gemotiveerd bekritiseerd door [gedaagde]. [eiseres] heeft met deze rapporten het causale verband tussen het ongeval en de door haar ervaren klachten dan ook niet bewezen.
4.9. De rechtbank acht een nieuw onderzoek door een of meer deskundigen dan ook noodzakelijk. De rechtbank denkt aan een onderzoek door een neuroloog, al dan niet in combinatie met een onderzoek door een psychiater. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal deskundigen, hun discipline en hun persoon. Het verdient aanbeveling dat partijen met elkaar overleggen over een gezamenlijke voordracht en vraagstelling. Wanneer dat niet mogelijk is, dienen beide partijen (per discipline) maximaal vijf namen op te geven van deskundigen, met wier benoeming zij zouden kunnen instemmen en vijf namen van deskundigen, wier benoeming op bezwaren stuit. Partijen dienen hun keuzes te motiveren. De rechtbank zal met inachtneming van de door partijen opgegeven namen een of meer deskundigen benoemen.
4.10. Tussen partijen staat nog ter discussie of [eiseres] gehouden is haar patiëntenkaart aan de deskundige en aan de medisch adviseur van [gedaagde] beschikbaar te stellen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Het gaat bij het antwoord om de vraag of [eiseres] haar patiëntenkaart dient af te geven om een afweging tussen twee grondrechten, het recht op een eerlijk proces, meer specifiek het recht op “equality of arms” en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is niet mogelijk om deze rechten in abstracto tegen elkaar af te wegen. Per geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Daarbij spelen factoren als de hoogte van de schadeclaim, de (gestelde) duur van de gestelde klachten en aanwijzingen voor het bestaan van een relevante medische voorgeschiedenis een belangrijke rol. De uitkomst van de afweging zal in elk geval dienen te voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij het bepalen van het gewicht dat aan een bepaald belang wordt toegekend, is daarmee onder meer relevant of aan dit bepaalde belang op een andere, minder ingrijpende manier tegemoetgekomen kan worden.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] een vordering van een aanzienlijke omvang heeft ingesteld. Die vordering is gebaseerd op de stelling dat zij alleen vanwege het ongeval blijvend arbeidsongeschikt is geworden en daardoor forse inkomensschade lijdt. [gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat de klachten van [eiseres] mogelijk mede het gevolg zijn van niet ongevalgerelateerde gebeurtenissen. Om die -niet uit de lucht gegrepen- stelling van [gedaagde] te kunnen beoordelen, is een onderzoek naar de volledige medische voorgeschiedenis van [eiseres] onontkoombaar. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover in rechtsoverweging 4.6 heeft overwogen. De deskundige zal dan ook dienen te beschikken over de volledige medische informatie van [eiseres]. Om de bevindingen van de deskundige, mede naar aanleiding van de volledige informatie, te kunnen beoordelen, en indien nodig te weerleggen, dienen partijen ook te beschikken over die informatie. [eiseres] beschikt over die informatie, [gedaagde] niet. Dat betekent dat [gedaagde] in haar processuele positie ten opzichte van [eiseres] een relevante kennisachterstand heeft. Dat klemt temeer nu [eiseres] een fors bedrag van [gedaagde] claimt. Onder die omstandigheden komt aan het belang van [gedaagde] bij inzage in de volledige medische informatie meer gewicht toe dan aan het belang van [eiseres] bij het achterhouden van deze persoonlijke informatie. In dit kader is van belang dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zonder goede reden haar vragen heeft bij het causale verband. Er is geen sprake van een “fishing expedition”. Er is evenmin aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde] misbruik zal maken van de door haar verkregen informatie, bijvoorbeeld door aan de hand van die informatie allerlei chicaneuse causaliteitsverweren te voeren.
De slotsom is dat [eiseres] haar patiëntenkaart dient op te vragen bij haar huisarts en deze zowel aan de deskundige(n) als aan [gedaagde] beschikbaar dient te stellen.
4.11. De rechtbank zal de zaak naar de rol van 21 juni 2006 verwijzen voor akte aan de zijde van beide partijen. Partijen hebben dan de gelegenheid om met elkaar te overleggen over de te benoemen deskundige(n) en de vraagstelling. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen zich met betrekking tot de vraagstelling zullen richten naar het IMWD-model.
4.12. Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde] vaststaat, zal de rechtbank [gedaagde] belasten met het voorschot van de kosten van de deskundigen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 juni 2006 voor akte door beide partijen.
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H. de Hek en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.?