ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ9746

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104631 / HA ZA 05-15
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, ging het om de verdeling van onverdeeld gebleven pensioenrechten na een echtscheiding. De procedure begon met een tussenvonnis op 22 maart 2006, gevolgd door een comparitie op 15 mei 2006 en verschillende akten van beide partijen. De rechtbank moest de wijze van verdeling van de pensioenrechten vaststellen, waarbij de man actuariële berekeningen over de contante waarden van de pensioenrechten had overgelegd. De totale contante waarde van de gezamenlijke pensioenaanspraken bedroeg EURO 969.389,=, waarbij ieder der partijen recht had op de helft, te weten EURO 484.694,50.

De vrouw had al aanspraak op het voor haar opgebouwde nabestaandenpensioen en zou van het ouderdomspensioen nog EURO 96.911,50 ontvangen. Er was echter onenigheid over de wijze van uitbetaling; de vrouw wilde een eenmalige uitkering, terwijl de man voorstelde om dit via een voorwaardelijk recht op uitkering te doen. De rechtbank oordeelde dat de man niet over voldoende liquide middelen beschikte om het bedrag ineens uit te keren, en dat zijn financiële keuzes, hoewel niet in het belang van de vrouw, niet onbillijk waren.

Uiteindelijk besloot de rechtbank dat de pensioenrechten aan de man zouden worden toegedeeld, met behoud van het bijzonder weduwenpensioen voor de vrouw. De vrouw kreeg recht op een voorwaardelijke uitkering, die afhankelijk was van de pensioentermijnen. De rechtbank gaf aan dat de man actuariële berekeningen moest opvragen om vast te stellen tot welke bedragen de vrouw maandelijks gerechtigd was. De zaak werd vervolgens naar de rol van 15 november 2006 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 104631 / HA ZA 05-15
Vonnis van 18 oktober 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. I.H.M. Leyten-Smits,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. A.H. van Haga te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2006
- akte van de zijde van de man van 31 mei 2006
- akte van de zijde van de vrouw van 14 juni 2006
- akte van de zijde van de man van 28 juni 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank handhaaft en verwijst naar hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 22 maart 2006 en overweegt voorts als volgt.
2.2. De rechtbank dient thans de wijze van verdeling van de tot op heden onverdeeld gebleven pensioenrechten vast te stellen.
2.3. De man heeft een drietal actuariële berekeningen van de contante waarden per 1 april 2006 van ouderdoms- en nabestaandenpensioenen bij ABP, Aegon en SPH overgelegd.
Hoewel SPH geen opgave heeft gedaan van de contante waarde van het nabestaandenpensioen zijn partijen het er dienaangaande over eens dat uitgegaan kan worden van 70% van de contante waarde van het ouderdomspensioen, derhalve EURO 350.840,=.
Het overzicht is dan als volgt:
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen
ABP EURO 60.755,= EURO 27.914,=
Aegon 19.651,= 9.029,=
SPH 501.200,= 350.840,=
Totaal 581.606,= 387.783,=
De totale contante waarde van de gezamenlijke pensioenaanspraken bedraagt derhalve
EURO 969.389,=. Aan ieder der partijen komt de helft toe, te weten EURO 484.694,50. Omdat de vrouw al aanspraak heeft op het voor haar opgebouwde nabestaandenpensioen, krijgt zij van het ouderdomspensioen nog (EURO 484.694,50 minus EURO 387.783,=) EURO 96.911,50.
Tijdens de comparitie van partijen bleek dit alles tussen partijen niet in geschil.
2.4. Wel in geschil is de wijze waarop de verdeling tot stand moet komen.
De vrouw maakt aanspraak op betaling ineens, nu de man daartoe voldoende vermogend is. De man betwist dit laatste en acht uitbetaling via een voorwaardelijk recht op uitkering het meest in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2.5. De rechtbank is niet overtuigd dat de man eenvoudig over voldoende liquide middelen kan beschikken om aan de vrouw een bedrag van EURO 96.911,50 uit te keren. Daarbij geldt, dat van de man, gelet op zijn leeftijd, niet meer gevergd kan worden een dergelijk bedrag te lenen. Voor het overige geldt, dat het vermogen van de man grotendeels vast ligt en niet gemakkelijk liquide is te maken. Weliswaar denkt de vrouw daar anders over en stelt zij zich op het standpunt dat de man zich willens en wetens in de positie heeft gemanoeuvreerd dat hij niet in staat is om haar een bedrag in een keer uit te keren - hetgeen door de man wordt betwist - maar de rechtbank is van oordeel, dat de man in dit verband het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Nu de rechtsvordering tot verdeling van de pensioenrechten niet eerder dan tien jaar na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap is ingesteld en partijen sindsdien een eigen leven zijn gaan leiden, kan de man niet kwalijk worden genomen ook in financieel opzicht keuzes te hebben gemaakt die thans niet in het belang van de vrouw blijken te zijn. Ook het financieel bevoordelen van zijn huidige vriendin, teneinde haar niet onverzorgd achter te laten, acht de rechtbank ten opzichte van de vrouw niet onbillijk. Evenmin kan van de man verlangd worden dat hij openstaande leningen - zo al opeisbaar - daadwerkelijk bij zijn vriendin zal gaan opeisen. Hoewel de werkelijke drijfveren van de man natuurlijk niet zijn te achterhalen, acht de rechtbank zijn verklaringen voor zijn financieel beleid geenszins onaannemelijk, noch onbillijk.
2.6. Alles afwegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat de pensioenrechten aan de man dienen te worden toegedeeld, onder behoud van het bijzonder weduwenpensioen voor de vrouw en onder toekenning aan de vrouw van een voorwaardelijke uitkering, die aan het leven van beide partijen gebonden is en opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden en kan worden uitgedrukt in een percentage daarvan. Dit komt ook het meest overeen met aard en strekking van een pensioenuitkering, te weten een periodieke uitkering na het arbeidzame leven. De belangen van de vrouw zijn daarmee voldoende gediend. De rechtbank acht deze wijze van verdeling daarom in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2.7. Thans dient te worden vastgesteld, tot welke bedragen de vrouw maandelijks ten opzichte van de man gerechtigd is. De door de man in het geding gebrachte actuariële berekeningen geven daarover geen informatie. De man zal daarom thans opnieuw actuariële berekeningen van zijn pensioenverzekeraars dienen op te vragen, waaruit blijkt op welk gedeelte van de maandelijks aan de man uit te keren pensioenbedragen de vrouw recht kan doen gelden.
2.8. De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om zich over de in het geding gebrachte actuariële berekeningen uit te laten. Bij onenigheid hierover zal wellicht nog een deskundigenonderzoek nodig zijn.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 15 november 2006, teneinde de man in gelegenheid te stellen actuariële berekeningen in het geding te brengen waaruit blijkt - met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.6. en 2.7. is overwogen - tot welk gedeelte van de maandelijks aan de man uit te keren pensioenbedragen de vrouw jegens de man gerechtigd is.
3.2. bepaalt dat de vrouw vervolgens twee weken gelegenheid heeft om op deze actuariële berekeningen te reageren.
3.3. houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2006.