vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 124709 / KG ZA 06-392
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2006
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. R.F. Vogel,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. S. Kökbugur.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- een brief met bijlagen d.d. 11 oktober 2006 van de procureur van de man;
- de mondelinge behandeling op 16 oktober 2006, waarbij partijen met hun procureurs
zijn verschenen;
- de pleitnota van de vrouw.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2. Uit de vrouw is op 31 januari 2006 te [plaats] geboren het minderjarig kind: [kind].
3.1. De man vordert - samengevat - dat de vrouw haar medewerking verleent aan een bloedonderzoek, dan wel DNA-test, waarbij zal kunnen worden vastgesteld of de man al dan niet de (biologische) vader is van het minderjarig kind, onder verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat de vrouw weigerachtig zal zijn om aan de gevorderde voorziening haar medewerking te verlenen.
3.2. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de definitie gegeven van een vader van een kind. In dit geval kan de vader van het kind zijn de man:
- die het kind heeft erkend of
- wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld.
4.2. In artikel 1:207 BW is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geregeld. Volgens dat artikel kan de man daartoe geen verzoek indienen. Een dergelijk verzoek kan in dit geval alleen worden gedaan door de moeder of het kind.
4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de wetgever bewust geregeld dat de verwekker van een kind niet om een gerechtelijke vaststelling kan verzoeken. In gevallen waarin erkenning door de verwekker niet mogelijk is, omdat toestemming van de moeder wordt geweigerd, staat hem de weg van vervangende toestemming ex artikel 1:204 BW open.
4.4. Indien de man van mening is dat hij geen verzoek om vervangende toestemming tot erkenning kan indienen omdat (nog) niet vaststaat dat hij de verwekker is van het kind, dan berust die mening op een verkeerde lezing van artikel 1:204 BW.
4.5. In de procedure van artikel 1:204 BW kan, als aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn, de rechter een deskundigenonderzoek gelasten ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van het kind. Daarbij kan worden geoordeeld dat de inbreuk door een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van het kind gerechtvaardigd kan zijn.
4.6. Indien de man het kind niet wil erkennen, doch wel vastgesteld wenst te zien dat hij de verwekker is van het kind, komt zijn vordering materieel gezien neer op een verklaring voor recht dat hij de verwekker is van het kind. Uit de aard van de procedure kan een dergelijke verklaring niet in kort geding bewerkstelligd worden.
4.7. Voor zover de man heeft aangevoerd dat het voor het kind van belang is dat het weet wie de vader is, oordeelt de voorzieningenrechter dat het in artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind opgenomen recht van het kind om zijn of haar ouders te kennen geen absoluut recht is. Dat recht kan wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer die in het gegeven geval zwaarder wegen. Er zal dan een afweging van een ieders rechten en belangen moeten plaatsvinden waarvoor de procedure ex artikel 1:204 BW de geëigende weg is. Hierbij zal ook ingevolge artikel 1:212 BW voor het kind een bijzonder curator moeten worden benoemd die het kind zal vertegenwoordigen.
4.8. De man heeft verder nog gesteld dat hij een zeldzame ziekte heeft die erfelijk is. Volgens de man is het niet denkbeeldig dat het kind deze ziekte later ook zal krijgen.
4.9. De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheid echter geen noodzaak tot een spoedeisende voorziening, nu gesteld noch gebleken is dat door deze ziekte het kind thans in een levensbedreigende situatie zou komen te verkeren.
4.10. Ook de door de man gestelde intense onzekerheid over zijn vaderschap die hem parten speelt, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor een zodanig spoedeisend belang zorgen dat een bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.11. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vorderingen van de man dienen te worden afgewezen.
4.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2006.