ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ9307

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124433 / KG ZA 06-380
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op strafrechtelijke dwangmiddelen tot ontruiming van gekraakt pand

In deze zaak vordert de kraker van een pand in Zwolle in kort geding een verbod voor de Staat der Nederlanden om strafrechtelijke dwangmiddelen tot ontruiming toe te passen. De kraker stelt dat hij als feitelijke bewoner van het pand moet worden beschouwd en dat ontruiming een inbreuk op zijn huisrecht oplevert. De officier van justitie heeft echter de bevoegdheid om op te treden op basis van artikel 124 van de Wet op de Rechtelijke Organisatie en artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht, omdat er een redelijk vermoeden van overtreding van deze artikelen bestond. De voorzieningenrechter oordeelt dat de officier van justitie inderdaad bevoegd was om tot ontruiming over te gaan, omdat er voldoende bewijs was dat het pand in het jaar voorafgaand aan de kraakactie feitelijk in gebruik was geweest. De vordering van de kraker wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 26 september 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 124433 / KG ZA 06-380
Vonnis in kort geding van 26 september 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. C. Borstlap,
advocaat mr. E.Th. Hummels te Zeist,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. V. JUSTITIE),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de door beide partijen overgelegde producties
- de pleitnota van de zijde van [eiser]
- de pleitnota van de zijde van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op of omstreeks 3 september 2006 is het pand aan de [adres] te [plaats] door onder meer [eiser] gekraakt.
2.2. Het pand is eigendom van [A] te [plaats] en en [B] te [plaats].
2.3. Het openbaar ministerie heeft [eiser] via de politie laten weten tot strafrechtelijke ontruiming over te gaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - de Staat, en via haar de officier van justitie te [plaats], te verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen jegens [eiser] toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit de verdenking van [eiser] van overtreding van artikel 138, 429sexies Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel van enig andere relevante strafbepaling, en/of te verbieden het pand aan de [adres] te [plaats] anderszins te ontruimen, voordat omtrent de strafbaarheid van [eiser] ex artikel 138, 429sexies Sr. of een andere strafbepaling, door de strafrechter een uitspraak is gegeven.
3.2. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In dit kort geding dient ten eerste te worden beantwoord de door [eiser] opgeworpen vraag of de officier van justitie te [plaats] de bevoegdheid heeft om jegens hem het strafrechtelijke dwangmiddel van ontruiming van het genoemde pand toe te passen wegens overtreding van het bepaalde in artikel 138 en/of 428 sexies Sr.
4.1.1. [eiser] stelt dat een dergelijke bevoegdheid ontbreekt. Hij voert daartoe aan, onder verwijzing naar een kortgedingvonnis van 18 februari 2005 van de voorzieningenrechter te Almelo, dat hij als feitelijke bewoner van het pand moet worden beschouwd, zodat ontruiming een inbreuk oplevert op zijn huisrecht in de zin van artikel 12 Grondwet en artikel 8 EVRM, welke inbreuk, wil zij rechtmatig zijn, gelegitimeerd moet worden door een wet in formele zin. De bevoegdheid tot ontruiming ontbeert in dit geval zo'n formele grondslag en valt evenmin te ontlenen aan artikel 124 Rechtelijke Organisatie (RO). De artikelen 2 en 8 van de Politiewet geven een dergelijke bevoegdheid volgens [eiser] slechts wanneer dat in overeenstemming is met de eisen van de proportionaliteit en subsidiariteit.
4.1.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bevoegdheid van de officier van justitie om op te treden tegen strafbare feiten, zoals die in deze zaak, wel haar grondslag vindt in artikel 124 RO, waarin het openbaar ministerie wordt belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook biedt artikel 429sexies Sr. zelf een grondslag voor de ontruimingsbevoegdheid van de officier van justitie. Ten slotte ontleent de politie en het over haar gestelde bevoegd gezag aan artikel 2 van de Politiewet de bevoegdheid maatregelen te treffen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde c.q. beëindiging van strafbare feiten.
4.2. Vervolgens is aan de orde of in deze zaak in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de officier van justitie op het moment dat de ontruiming is aangezegd, een redelijk vermoeden kon hebben van overtreding van artikel 138 of 429sexies Sr. Hiervoor is van belang of het pand korter dan een jaar vóór de kraakdatum feitelijk in gebruik was.
4.2.1. [eiser] stelt dat het gekraakte pand gedurende het jaar vóór de kraakactie volledig in onbruik was. Dat blijkt naar zijn mening uit verklaringen van buren en omwonenden, en uit de staat van het pand ten tijde van de kraakactie: temidden van stapels post lagen onder meer de vier laatste jaargangen van het telefoonboek achter de toegangsdeur van het pand, een flinke laag stof lag op de vloer en steunbalken, het hele pand zat vol met spinnenwebben en een klimop aan de achterzijde van het pand groeide door de ramen naar binnen. Bovendien is medio juni 2006 een stokje geplaatst tussen de deuren van het pand en dat stokje zat op de dag van de kraakactie nog steeds op zijn plaats; hieruit volgt naar de mening van [eiser] dat in ieder geval in die periode niemand het pand betreden heeft, dus ook niet de makelaar van [A].
[eiser] heeft dan ook bestreden het standpunt van de Staat dat de 2e en 3e verdieping van het pand van 1 juli 2005 tot en met april 2006 verhuurd is geweest aan [C] te [plaats], en dat die verdiepingen voor [C] feitelijk als opslagplaats gediend hebben voor kantoorinventaris van Schüco Nederland B.V. te Mijdrecht, zijn werkgever, respectievelijk voor zijn huisraad. Volgens [eiser] is de huurovereenkomst tussen [C] en de eigenaar van het pand een schijnconstructie geweest, gelet op, kort gezegd, enerzijds de betalingsmomenten van de maandelijkse huur door Schüco Nederland B.V. in plaats van [C] en anderzijds de omstandigheid dat [A] en [C] tot voor kort in dezelfde woning te [plaats] hebben gewoond.
4.3. Wat van de achterdocht van [eiser] met betrekking tot de opzet van de huurovereenkomst tussen [A] en [C] en van de overige door hem gestelde omstandigheden ook zij, in voldoende mate is aannemelijk geworden dat (een gedeelte van) het pand in het jaar vóór de kraakactie feitelijk in gebruik is geweest. Voor dat oordeel is onder meer van belang dat [C] ter zitting gemotiveerd en onvoldoende weersproken heeft toegelicht dat de huur van het pand en de opslag van spullen door hem in de periode juli 2005 tot en met april 2006 noodzakelijk was in verband met privé-problemen aan zijn zijde en dat hij gedurende en na afloop van de huurperiode meerdere keren in het pand is geweest om de betreffende zaken op te slaan en, voor het laatst eind juni 2006, op te halen. Verder heeft [D], makelaar van [A] en belast met de verkoop van het pand, blijkens het proces-verbaal van verhoor van de politie van 5 september 2006 diverse bezichtigingen begeleid in de periode medio 2005 tot september 2006 ten behoeve van de voorgenomen verkoop van het pand en daarbij waargenomen dat op de 2e en 3e verdieping bedoelde kantoorinventaris en huisraad opgeslagen lag. De suggestie van [eiser] dat de verklaringen van [C] en [D] onbetrouwbaar zijn vanwege hun privé respectievelijk zakelijke band met [A] wordt als ongefundeerd van de hand gewezen.
Dat de eigenaren daadwerkelijk in de weer zijn geweest met de verkoop van het pand en in het kader daarvan met bezichtigingen, blijkt voldoende uit de onweersproken, tussen [A] en [E] (verbonden aan Stichting Stadsherstel [plaats]) gevoerde onderhandelingen over verkoop alsmede uit de op 13 september 2006 schriftelijk door hen vastgelegde optie tot koop aan Stichting Stadsherstel. Ook dit specifieke effectief en voortvarend bezig zijn om een woonfunctie van het gebouw mogelijk te maken, kan gelden als gebruik in de zin van artikel 429sexies Sr.
4.4. Derhalve is in voldoende mate gebleken van een redelijke verdenking als bedoeld in artikel 429sexies Sr., zodat de officier van justitie gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot (strafrechtelijke) ontruiming over te gaan.
4.5. De gevorderde voorziening is dan ook niet toewijsbaar.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden tot op heden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.152,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2006.