ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ9298

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107296 / HA ZA 05-398
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende beslissing van de geschillencommissie advocatuur en termijn voor dagvaarden

In deze zaak heeft eiser, wonende te Zwolle, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eveneens gevestigd te Zwolle. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 maart 2005, waarbij eiser zich beroept op een bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur. Eiser had in 2004 een klacht ingediend bij de commissie over de kwaliteit van de dienstverlening door zijn advocaat, mr. [advocaat]. In het door eiser ondertekende Vragenformulier heeft hij verzocht om een schadevergoeding van EUR 10.000,- vanwege een vermeende tekortkoming in de dienstverlening. De commissie heeft in haar bindend advies op 26 juli 2004 geoordeeld dat de advocaat tekortgeschoten is en heeft eiser een schadevergoeding van EUR 7.500,- toegekend.

Eiser vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en verzoekt om schadevergoeding. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij niet binnen de termijn van drie maanden na het bindend advies heeft gedagvaard, zoals voorgeschreven in artikel 24 van het reglement van de commissie. Eiser betwist dit en stelt dat hij een schade van meer dan EUR 10.000,- heeft geleden, en dat het hem niet duidelijk was dat hij niet meer kon terugkomen op zijn vordering.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij de termijn van drie maanden heeft overschreden. De rechtbank wijst erop dat het bindend advies onaantastbaar is geworden en dat eiser niet kan terugkomen op zijn eerdere beperking van de schadeclaim tot EUR 10.000,-. De rechtbank veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die zijn begroot op EUR 2.863,00. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 107296 / HA ZA 05-398
Vonnis van 25 oktober 2006
in de zaak van
[EISER],
wonende te Zwolle,
eiser,
procureur mr. W.P. Maris,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE],
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. [advocaat]
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] BV genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- een akte van [eiser]
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is op 11 oktober 1991 op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [echtgenote].
2.2. Mr [advocaat] als advocaat werkzaam bij [gedaagde] BV heeft op gezamenlijk verzoek van de echtelieden een echtscheidingsconvenant opgesteld, dat door hen op 1 oktober 1999 is getekend. In dat convenant is een niet-wijzigingsbeding ten aanzien van de door [eiser] aan [echtgenote] te betalen alimentatie opgenomen. Ook bepaalt het convenant dat de opbrengst van de echtelijke woning gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld.
2.3. [eiser] heeft zich in 2004 tot de Geschillencommissie Advocatuur gewend.
In het door hem ondertekende Vragenformulier Geschillencommissie Advocatuur heeft [eiser] onder 4.7 ingevuld: “Om gezondheidsredenen moet ik afzien van een langdurige procedure tegen mr. [advocaat], die ik bij voorkeur voor de hele schade zou willen aanspreken” In dat formulier omschrijft [eiser] zijn klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door mr. [advocaat] en hij verzoekt de commissie hem een schadevergoeding van EUR 10.000,- toe te kennen vanwege het “foutief verdelen van fl 100.000 uit mijn vermogen” en het opnemen van het niet-wijzigingsbeding. Op het formulier staat verder: “Let op: De Geschillencommissie Advocatuur behandelt geen schadeclaims boven de EUR 10.000,- . U kunt hogere schadeclaim( s) uitsluitend voorleggen aan de Commissie wanneer u de hoogte beperkt tot EUR 10.000,- en u door middel van (onder van) ondertekening van dit formuliert uitdrukkelijk afstand doet van het meerdere.” Onderaan het formulier staat “Ondergetekende verklaart de gevorderde schadevergoeding zoals vermeld bij vraag 5 te beperken tot een maximum van EUR 10.000,- en doet door middel van ondertekening uitdrukkelijk afstand van het meerdere.” [eiser] heeft dat formulier ondertekend.
2.4. In een bijlage bij de aan [eiser] gezonden uitnodiging voor de hoorzitting van de commissie staat onder het kopje “wat is het gevolg van de uitspraak ?” dat de uitspraak bindend is voor partijen tenzij een van hen binnen twee maanden na de verzenddatum de andere partij dagvaardt bij de rechter om na te gaan of de uitspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.5. In een ander toelichtend stuk van de commissie staat dat de commissie bevoegd is te oordelen over klachten betreffende de kwaliteit van de dienstverlening en daarnaast bevoegd is te oordelen over een schadeclaim van ten hoogste EUR 10.000,- . Uitspraken over de kwaliteit van de dienstverlening hebben geen gezag van gewijsde in het geding bij de gewone rechter over een claim van een hoger bedrag, aldus dat stuk.
2.6. De commissie heeft bij op 26 juli 2004 verzonden bindend advies beslist dat [advocaat] is tekortgeschoten in de uitvoering van de dienstverlening aan [eiser] en heeft deze een schadevergoeding van EUR 7.500,- toegekend vanwege het opnemen van het niet-wijzigingsbeding. Met betrekking tot de klacht over de foutieve verdeling overweegt de commissie dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het door hem genoemde geld heeft ingebracht en dat de woning bovendien gezamenlijk eigendom van de gewezen echtelieden was. De commissie concludeert op dat punt dat dus van een onjuiste uitleg van de huwelijkse voorwaarden geen sprake was.
2.7. Het reglement van de commissie bepaalt in artikel 24 eerste lid dat vernietiging van het bindend advies uitsluitend kan plaatsvinden door het ter toetsing voor te leggen aan de gewone rechter binnen drie maanden na verzending van de uitspraak en dat de uitspraak onaanaantastbaar wordt als dat niet gebeurt. Artikel 24 tweede lid bepaalt: ”Aan een uitspraak van de Commissie komt geen gezag van gewijsde toe in een procedure voor de gewone rechter, indien en voorzover de uitspraak betrekking heeft op een klacht van de consument waarmee en bedrag van meer dan EUR 10.000,- ( inclusief eventueel verschuldigde BTW) is gemoeid.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] BV toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en [eiser] tot stand gekomen overeenkomst van opdracht, twee verklaringen voor recht dat [gedaagde] BV aansprakelijk is voor de daardoor door [eiser] geleden schade en veroordeling van [gedaagde] BV tot vergoeding van de schade nader te bepalen bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met kosten.
3.2. [gedaagde] BV voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het eerste en meest ver strekkende verweer van [gedaagde] BV is dat [eiser] niet kan worden ontvangen omdat hij niet binnen de in artikel 24 voorgeschreven termijn van drie maanden heeft gedagvaard. [eiser] bestrijdt dat dat zo is. Hij beroept zich op het tweede lid van artikel 24 en voert aan dat hij een schade van meer dan het daar genoemde bedrag van
EUR 10.000,- heeft geleden. Hij wijst erop dat hij als leek zonder juridische bijstand een en ander destijds ook niet zo heeft hoeven begrijpen c.q. dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is als hem nu geen beroep meer op de rechtbank toe zou komen.
4.2. De dagvaarding is uitgebracht op 17 maart 2005, inderdaad ruim na de in artikel 24 eerste lid genoemde termijn van drie maanden na verzending van het bindend advies. Dat betekent dat het bindend advies onaantastbaar is geworden en dat de rechtbank [eiser] niet zal ontvangen in zijn vorderingen.
4.3. Het beroep van [eiser] op het tweede lid van artikel 24 faalt omdat [eiser] behalve een klacht bij de commissie ook een schadeclaim heeft ingediend en deze uitdrukkelijk heeft beperkt tot EUR 10.000,-. Dat het nu volgens [eiser] om een hoger bedrag gaat, maakt dat niet anders. Het tweede lid van artikel 24 ziet dus op de situatie dat alleen een klacht en geen schadeclaim is ingediend bij de commissie en ontheft [eiser], die wel een claim heeft ingediend, niet van het bepaalde in het eerste lid.
4.4. Niet valt in te zien waarom [eiser] een en ander niet heeft hoeven begrijpen of waarom deze uitkomst jegens hem naar maatstaven van redelijkheid of billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] had de beschikking over die bepalingen, bij de oproep voor de hoorzitting is hij daar nog eens uitdrukkelijk op gewezen, alhoewel daar wel een kortere en onjuiste termijn is genoemd. Ook het andere toelichtende stuk is duidelijk. In het vragenformulier geeft [eiser] zelf aan dat hij wegens gezondheidsredenen afziet van een lange procedure. De bewoordingen van dat formulier zijn overduidelijk: [eiser] heeft ook een claim ingediend en deze uitdrukkelijk beperkt tot EUR 10.000,- en afstand gedaan van het meerdere.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] BV worden inclusief het incident begroot op:
- vast recht EUR 1.075,00
- salaris procureur 1.788,00 (2 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.863,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] BV tot op heden begroot op EUR 2.863,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.