RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
de afdeling Deventer van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf “Horeca Nederland”,
eiseres,
gevestigd te Deventer,
gemachtigde: dhr. D.A. Hogervorst, projectleider van het Bureau Eerlijke Mededinging,
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder,
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 6 juni 2006.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 augustus 2005, bekendgemaakt op 19 augustus 2005, heeft verweerder aan de Stichting Zalencentrum Diepenveen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend aan Hof van Salland B.V. voor het exploiteren van commerciële horeca activiteiten op het perceel gelegen aan de Dorpstraat 30 te Diepenveen.
Bij brief van 23 september 2005 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift is op 16 november 2005 een hoorzitting gehouden, waarbij eiseres in de gelegenheid is gesteld om voornoemd schrijven tegenover de algemene bezwaarschriftencommissie Deventer mondeling toe te lichten. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op 14 maart 2006 heeft voornoemde commissie advies uitgebracht.
Verweerder heeft het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 17 juli 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 14 december 2006 ter zitting behandeld.
Eiseres noch verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder het namens eiseres ingestelde bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 23 september 2005 heeft dhr. Hogervorst namens eiseres, alsook namens de afdeling Olst / Wijhe van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf “Horeca Nederland” (hierna: Horeca Nederland), bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 augustus 2005. Bij brief van 18 november 2005 heeft de voorzitter van de algemene bezwaarschriftencommissie Deventer dhr. Hogervorst verzocht hem vóór 25 november 2005 een schriftelijke machtiging te doen toekomen. Daarnaast heeft de voorzitter bij diezelfde brief verzocht om vóór 25 november 2005 informatie over te leggen waaruit blijkt welk aan de statutaire doelstellingen ontleend belang hij beoogt te beschermen.
Bij brief van 23 november 2005 heeft dhr. Hogervorst aan de bezwaarschriften- commissie een machtiging van eiseres doen toekomen. Voorts heeft dhr. Hogervorst, teneinde het aan de statutaire doelstellingen ontleend belang te verduidelijken, verwezen naar een tweetal uitspraken (uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005 (AWB 05/397) en uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 mei 2005 (AWB 04/1354)) waarin wordt geoordeeld dat de afdelingen “Betuwe Oost” en “Apeldoorn en Omstreken” van Horeca Nederland als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moeten worden aangemerkt.
Vervolgens heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar, ingediend namens eiseres, ongegrond te verklaren en het bezwaar, ingediend namens de afdeling Olst / Wijhe van Horeca Nederland, niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig een contrair advies van de afdeling RMW/BWT van 12 april 2006, zowel het namens de afdeling Olst / Wijhe van Horeca Nederland gemaakte bezwaar als het namens eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard nu zij de gevraagde machtiging tijdig heeft overgelegd en het belang van lokale afdelingen van Horeca Nederland in de jurisprudentie wordt aangenomen. Voorts stelt zij, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 augustus 2006, dat de Stichting Bureau Eerlijke Mededinging (hierna: de BEM!) terzake een direct belang heeft.
Verweerder stelt zich, onder overneming van het advies van de afdeling RMW/BWT, op het standpunt dat het namens eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is. In dit advies wordt uiteengezet dat de BEM! niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Voorts wordt in het advies verwezen naar het door de afdeling RMW/BWT bij de algemene bezwaarschriften- commissie Deventer ingediende verweerschrift van 3 november 2005 waarin - voor zover thans van belang - naast voornoemd argument is uiteengezet dat niet is gebleken dat ‘reclamant’ gemachtigd is om namens de afdelingen Olst / Wijhe en Deventer van Horeca Nederland op te treden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen welke zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voor zover verweerder heeft beoogd te stellen dat het namens eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een machtiging kan hij daarin niet worden gevolgd. Blijkens artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Wenst het bestuursorgaan van deze bevoegdheid gebruik te maken en is zij voornemens het bezwaar, bij het ontbreken van een schriftelijke machtiging, niet-ontvankelijk te verklaren, dan dient zij, alvorens tot niet-ontvankelijk verklaring over te gaan, de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid te stellen om dit verzuim, ingevolge artikel 6:6 van de Awb, te herstellen. Bij brief van 18 november 2005 heeft de voorzitter van de algemene bezwaarschriftencommissie Deventer dhr. Hogervorst verzocht hem vóór 25 november 2005 een schriftelijke machtiging te doen toekomen, bij gebreke waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
Dhr. Hogervorst heeft vervolgens, bij brief van 23 november 2005, de gevraagde machtiging overgelegd. Gelet op het voorgaande kon verweerder het gemaakte bezwaar dan ook niet vanwege het ontbreken van een schriftelijke machtiging niet-ontvankelijk verklaren.
belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb
Ten aanzien van verweerders stelling dat de BEM! niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, wordt het volgende overwogen. Blijkens de overgelegde machtiging, alsook het ingediende bezwaarschrift, treedt de BEM! namens eiseres op als gemachtigde. Tot het verrichten van proceshandelingen heeft de BEM! dhr. Hogervorst gemachtigd. Nu de BEM! zelf geen bezwaar heeft gemaakt doet de vraag of zij is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb in de onderhavige procedure niet terzake. Van belang is slechts of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Bij brief van 23 november 2005 heeft de BEM! een tweetal uitspraken overgelegd waarin wordt geoordeeld dat de afdelingen “Betuwe Oost” en “Apeldoorn en Omstreken” van Horeca Nederland als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dienen te worden aangemerkt. Gelet hierop had verweerder het bezwaar van eiseres niet om voormelde reden niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Mochten er bij verweerder, ook na lezing van voornoemde uitspraken, twijfels hebben bestaan omtrent de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, dan had het op verweerders weg gelegen om eiseres in de gelegenheid te stellen deze twijfels - bijvoorbeeld door het verlangen van een kopie van de statutaire doelstellingen van eiseres - weg te nemen. Door dit na te laten heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak
Er bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een termijn te stellen om op het bezwaar te beslissen.
Voor het opleggen van een dwangsom, zoals door eiseres is verzocht, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding, ervan uitgaande dat verweerder binnen de door de rechtbank te stellen termijn op het bezwaar zal beslissen. In dit verband wordt nog gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, alsmede te bepalen dat het door eiseres in verband met het beroep betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed.
De proceskosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 322,00 (1 punt voor het beroepschrift x € 322,00 x wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak op het bezwaar dient te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 322,00, te betalen door de gemeente Deventer aan eiseres;
- gelast dat de gemeente Deventer aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 281,00 vergoedt.
Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2006 in tegenwoordigheid van mr. P. Bos als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.