ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ5140

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
341173 VG 06-768
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke voogdijvoorziening in verband met schorsing ouderlijk gezag van een vader met ongewone opvattingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 december 2006, betreft het een verzoek tot benoeming van een tijdelijke voogdij voor een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder van de minderjarige is overleden, en de vader heeft het ouderlijk gezag, maar verkeert in de onmogelijkheid dit gezag uit te oefenen. De vader heeft ongewone opvattingen over de gezondheid van zijn dochter, die hij beschouwt als bezeten door een vampier of demon, en wil alleen contact met haar als zij meewerkt aan een behandeling die hij voor ogen heeft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming als tijdelijke voogd te benoemen, wat door de kantonrechter is goedgekeurd.

De procedure begon op 5 december 2006 met het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft het verzoek bestreden en stelde dat zijn dochter weer bij hem moet wonen, maar zijn gedrag en de omstandigheden rondom de minderjarige wijzen op een gezagsvacuüm. De minderjarige heeft aangegeven dat zij niet wil meewerken aan de wensen van haar vader en liever in een pleeggezin geplaatst wil worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om adequaat voor zijn dochter te zorgen, wat heeft geleid tot de schorsing van zijn ouderlijk gezag en de benoeming van de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming als tijdelijke voogd.

De beslissing van de kantonrechter is genomen in het belang van de minderjarige, die in een onveilige situatie verkeert. De vader kan het gezag weer aanvragen zodra de omstandigheden veranderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de minderjarige in situaties waar het ouderlijk gezag niet adequaat kan worden uitgeoefend.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 341173 VG 06-768
datum : 20 december 2006
Beschikking op een verzoek tot benoeming van een voogd ex art. 1:253r jo 253q BW
ingediend door:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verzoekster,
met betrekking tot de minderjarige:
[Minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [datum].
De procedure
Op 5 december 2006 is ter griffie ingekomen het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Zwolle, houdende het verzoek om ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] een tijdelijke voogdijvoorziening te treffen.
De moeder, [moeder], geboren te [geboorteplaats] op [datum], is overleden aldaar op [datum].
De vader, [vader], geboren te [geboorteplaats] op [datum], thans wonende te [woonplaats], [adres], heeft alleen het ouderlijk gezag over genoemde minderjarige en verkeert naar het oordeel van de Raad voor de Kinderbescherming in de onmogelijkheid dit ouderlijk gezag uit te oefenen.
De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de kantonrechter om de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming te Amersfoort tot tijdelijk voogd te benoemen.
De Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming heeft zich blijkens een verklaring d.d. 12 december 2006 bereid verklaard de tijdelijke voogdij te aanvaarden.
De Raad van de Kinderbescherming heeft door overlegging van een rapport d.d. 13 november 2006, met aangehecht een rapport van de Stichting Trias Jeugdhulp te Zwolle, het verzoek tot instelling van de tijdelijke voogdij onderbouwd.
Op 14 december 2006 is ter zitting het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming mondeling behandeld. Verschenen zijn:
- de minderjarige, begeleid door mw. [A], als mentor werkzaam bij de Stichting Trias Jeugdhulp;
- de vader;
- mw. [B], ex-echtgenote van de vader, en
- mw. mr. [C], als juridisch deskundige werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Zwolle.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft mw. [B] een brief, ontvangen op 8 december 2006, met foto’s ingezonden.
De beoordeling
1.
Gelet op de gewone verblijfplaats van de minderjarige te [woonplaats] en gezien het bepaalde in artikel 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 1:253r jo 253q lid 3 BW is de kantonrechter, ondanks de Kongolese nationaliteit van de minderjarige, bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
2.
Uit de stukken is voldoende gebleken dat de minderjarige, tezamen met een vier jaar oudere zus, in 2003 naar Nederland is overgekomen in het kader van gezinshereniging en dat zij in gezinsverband is gaan wonen met haar vader, zijn toenmalige echtgenote mw. [B], haar oudere zus, haar twee halfbroertjes en de kinderen van mw. [B]. In 2004 zijn haar vader en mw. [B] uiteengegaan, waarna de minderjarige tezamen met haar oudere zus en haar vader een gezin is gaan vormen. In december 2005 is de minderjarige wegens de door haar ervaren verwaarlozing en mishandeling weggelopen en in een crisisopvang geplaatst. In de daarna op gang gekomen hulpverlening rondom de minderjarige heeft de vader de contacten met de hulpverlenende instanties afgehouden en geen contact met de minderjarige willen onderhouden.
3.
De vader heeft het door de Raad voor de Kinderbescherming ingediende verzoek bestreden en aangevoerd dat zijns inziens de minderjarige weer bij hem thuis moet komen wonen. Hij heeft evenwel tevens gesteld dat zijn dochter is bezeten door een vampier/demon, dat zij die moet laten uitdrijven en dat hij daarvoor zijn dochter mee terug wil nemen naar [geboorteland]. Zolang zijn dochter daaraan niet meewerkt, zo begrijpt de kantonrechter hem, wil hij geen contact met zijn dochter en wil hij geen medewerking verlenen aan de hulpverlening aan zijn dochter.
4.
Ter zitting heeft de minderjarige verwoord dat zij het standpunt van haar vader niet begrijpt, dat met haar niets aan de hand is en dat zij geen medewerking wil verlenen aan zijn wens. Voorts heeft zij verwoord te willen worden opgenomen in een pleeggezin.
5.
Op grond van het bovenstaande is in voldoende mate aannemelijk dat ten aanzien van de minderjarige een gezagsvacuüm is ontstaan, waarin voorzien dient te worden. Vanwege de perceptie van de vader van zijn dochter is hij kennelijk niet bij machte om feitelijk voor haar te zorgen en haar op te voeden zonder daarbij haar (zedelijke en/of geestelijke) belangen en/of haar gezondheid in gevaar te brengen. Daarmee verkeert de vader naar het oordeel van de kantonrechter in de onmogelijkheid om het ouderlijk gezag over genoemde minderjarige adequaat uit te oefenen.
6.
Daarmee is op de voet van het bepaalde in lid 2 van art. 1:253r BW het gezag geschorst. Op die grond zal de kantonrechter krachtens art. 1:253r, eerste lid sub a, juncto art. 1:253q BW in de tijdelijke voogdij voorzien, nu dit in het belang van de minderjarige is te achten.
7.
De minderjarige heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen die voorgestelde maatregel.
8.
Anders dan door mw. [B] is bepleit, is er onvoldoende grond om haar te belasten met de voorgestelde maatregel. Niet alleen pleit daartegen dat zij in die wens niet wordt ondersteund door de Raad voor de Kinderbescherming doch ook het gegeven dat de minderjarige (verder) terecht zou komen in de kennelijk bestaande slechte verstandhouding tussen haar en de vader, hetgeen niet in het belang van de minderjarige kan worden geacht.
9.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
De kantonrechter:
- verstaat dat het ouderlijk gezag van de vader is geschorst zolang de omstandigheid, waardoor hij het ouderlijk gezag over [minderjarige] niet kan uitoefenen, zich voordoet; de vader kan de kantonrechter bij het vervallen van die grond verzoeken om wederom met het gezag te worden belast;
- benoemt voor de periode dat het ouderlijk gezag zal zijn geschorst, tot tijdelijk voogd: de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming te Amersfoort.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (civiele griffie: postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden).