ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ3405
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.H. Canté
- Rechtspraak.nl
Kantonzaak over kennelijk onredelijk ontslag en beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een metaalbewerker, en gedaagde, zijn werkgever. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was en eiste een schadevergoeding van € 83.195,06 bruto, inclusief vakantietoeslag, en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.835,99. De opzegging door gedaagde vond plaats op 15 november 2005, met een einddatum van 1 maart 2006, maar eiser heeft zelf op 9 februari 2006 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd omdat hij een andere baan had gevonden. Gedaagde betwistte de vorderingen van eiser en stelde dat de opzegging van 15 november 2005 geen rechtsgevolgen had omdat de arbeidsovereenkomst eerder was geëindigd door de opzegging van eiser.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging door gedaagde niet meer aan de orde was, omdat de arbeidsovereenkomst op 13 februari 2006 was geëindigd door de eigen opzegging van eiser. De rechter oordeelde dat artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing was, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van de opzegging door eiser en niet door gedaagde. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.200,00 voor het salaris van de gemachtigde.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om de gevolgen van hun eigen opzegging goed te overwegen, vooral in situaties waarin eerdere opzeggingen door de werkgever zijn gedaan. De rechter heeft duidelijk gemaakt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer de mogelijkheid om de opzegging door de werkgever aan te vechten, uitsluit.