ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ0519

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/620365-05
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in medicijnzaak na onvoldoende bewijs

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 oktober 2006 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder ernstige misdrijven in de medicijnsector. De zittingen vonden plaats op 9 mei 2006, 11 juli 2006 en 5 oktober 2006. De officier van justitie, mr. I.M. Muller, eiste een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en verzocht om afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte van de tenlasteleggingen A tot en met F moet worden vrijgesproken. Dit oordeel is gebaseerd op het gebrek aan bewijs; de rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de gebeurtenissen op 24 december 2005 niet voldoende was om haar schuld te bewijzen. Evenzo werd de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen G, H, I en J, omdat ook hiervoor onvoldoende wettig bewijs aanwezig was, met name slechts de enkele verklaring van de verdachte zelf.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.H. Meijer, en de andere rechters waren mrs. F. van der Maden en H. Th. Pos. De griffier, mr. M.C.R. Verstraeten, was ook aanwezig. Het vonnis werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. Van der Maden niet in staat was het vonnis te ondertekenen. De rechtbank concludeerde dat het tenlastegelegde niet bewezen was en sprak de verdachte vrij van alle aanklachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer te Lelystad
Parketnummer: 07/620365-05
Uitspraak: 19 oktober 2006
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2006, op 11 juli 2006 en op
5 oktober 2006.
De verdachte is ter terechtzitting van 9 mei 2006 en van 5 oktober 2006 verschenen, telkens bijgestaan door mr. N.D.J. Kooij, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. I.M. Muller, heeft ter terechtzitting subsidiair gevorderd:
? de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
? afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
TENLASTELEGGING
(volgt tenlastelegging, zoals ter terechtzitting van 11 juli 2006 overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aangepast).
De rechtbank duidt de op de aangepaste tenlastelegging genoemde onderdelen beginnend met het primair tenlastegelegde en eindigend met het uiterst subsidiair tenlastegelegde aan als A tot en met J.
BEWIJS
De verdachte dient van het haar onder A tot en met F tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verklaring van verdachte, omtrent hetgeen op 24 december 2005 zou zijn voorgevallen in haar woning, geheel uitsluit.
De verdachte dient van het haar onder G, H, I en J tenlastegelegde te worden vrijgesproken omdat daarvoor eveneens onvoldoende wettig bewijs -namelijk slechts de enkele verklaring van verdachte-, voorhanden is.
BESLISSING
Het tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. F. van der Maden en
H. Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2006.
Mr. Van der Maden voornoemd, was buiten staat dit vonnis te ondertekenen.