ECLI:NL:RBZLY:2006:AY7374

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305189 HA 06-43
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-nakomen van reïntegratieplicht

In deze zaak verzoekt de werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die zich herhaaldelijk ziek heeft gemeld. De werknemer verzet zich tegen dit verzoek. De kantonrechter heeft de zaak op 6 maart 2006 behandeld, waarbij de werkgever en de werknemer, die in persoon verscheen, aanwezig waren. De behandeling werd aangehouden om de werknemer de kans te geven zijn reïntegratieverplichtingen na te komen. Ondanks herhaalde verzoeken van de werkgever om contact op te nemen, heeft de werknemer niet gereageerd. De werkgever heeft op 9 mei 2006 een rapportage ingediend waarin de voortgang van de reïntegratie wordt besproken, maar de werknemer blijft afwezig en niet bereikbaar voor de bedrijfsarts.

De kantonrechter oordeelt dat er een verband bestaat tussen de ziekte van de werknemer en zijn nalatigheid in het nakomen van de reïntegratieverplichtingen. De rechter stelt vast dat de werknemer zijn problemen niet aanpakt en dat zijn nalatigheid de grondslag vormt voor het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af, omdat er geen bijkomende omstandigheden zijn die de ontbinding rechtvaardigen. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als verliezende partij uit de procedure komt.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de reïntegratieplicht van werknemers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, vooral in het licht van de bescherming die werknemers genieten tijdens ziekte. De kantonrechter verwijst naar relevante jurisprudentie en wetgeving die de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie
Zaaknr. : 305189 HA VERZ 06-43
Datum : 4 augustus 2006
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[WERKGEVER] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekende partij,
verder te noemen [werkgever],
gemachtigde mr. J.G.T. Klooken, advocaat te Doetinchem,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij
verder te noemen [werknemer],
procederend in persoon.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift. De zaak is op 6 maart 2006 behandeld. Partijen, [werkgever] behoorlijk vertegenwoordigd en [werknemer] in persoon, alsmede de gemachtigde van [werkgever], zijn verschenen.
De behandeling is vervolgens aangehouden teneinde [werknemer] in de gelegenheid te stellen zijn reïntegratieverplichtingen alsnog na te komen. Bij brieven van 9 en 15 mei 2006, 12 en 20 juni 2006, 13 en 17 juli 2006 heeft [werkgever] de kantonrechter omtrent de voortgang geïnformeerd en uiteindelijk haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gehandhaafd.
[werknemer] heeft na 6 maart 2006 niets meer van zich laten horen.
Het geschil
[werkgever] verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen welk verzoek [werknemer] zich verzet.
De beoordeling
1.
Vaststaat dat [werknemer], geboren [datum], op [datum] in loondienst van [werkgever] is getreden. Zijn functie is machinaal houtbewerker. Het salaris bedraagt € 1.789 bruto per maand.
Op 14 november 2005 heeft [werknemer] zich voor de 7e keer in dat jaar ziek gemeld. De bedrijfs-arts heeft een gesprek tussen [werkgever] en [werknemer] aangeraden. Bij brief van 2 december 2005 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat [werknemer] ‘voorlopig op psychische gronden volle-dig arbeidsongeschikt’ is, zulks door ‘overwegend privé gerelateerde factoren’. Wederom is een gesprek tussen partijen geadviseerd.
Op 21 december 2005 en op 2 januari 2006 is [werknemer] zonder bericht van verhindering niet bij de bedrijfsarts verschenen.
Op de brief van [werkgever] aan [werknemer] van 2 december 2005 om vóór 8 december 2005 contact met haar op te nemen om in de lijn van het advies van de bedrijfsarts een afspraak te maken voor een gesprek heeft [werknemer] niet gereageerd
Op de daaropvolgende brief van 9 december 2005 van [werkgever] aan [werknemer] met dezelfde strekking heeft [werknemer] evenmin gereageerd. Hetzelfde geldt met betrekking tot de derde brief van [werkgever] van 19 december 2005, hoewel in deze brief met opschorting van de loon-betaling ingaande 10 januari 2006 is gedreigd. Ook op de vierde brief afkomstig van de gemachtigde van [werkgever], gedateerd 10 januari 2006, heeft [werknemer] niet gereageerd.
2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [werknemer], zakelijk weergegeven, gezegd:
- dat zijn ziekte geen verband hield met de werkomstandigheden;
- dat hij het zichzelf kwalijk neemt dat hij niet op de brieven van [werkgever] heeft
gereageerd;
- dat hij erg tegen een gesprek met [werkgever] opziet;
- dat hij in het vervolg op brieven, ook van de bedrijfsarts, zal reageren;
- dat hij sedert begin januari 2006 geen oproeping van de bedrijfsarts meer heeft ontvangen;
- dat hij aan zijn herstel werkt en graag verder wil;
- dat hij contact met de behandelende sector, en ook met de bedrijfsarts, zal leggen.
3.
De behandeling is vervolgens voor een periode van ongeveer 2 maanden aangehouden om [werknemer], kort gezegd, een tweede kans te geven. Ingaande 1 maart 2006 heeft [werkgever] overeenkomstig de gemaakte afspraak, de loonbetaling, die ingaande 10 januari 2006 was opgeschort, weer hervat.
4.
Bij brief van 9 mei 2006 heeft [werkgever], onderbouwd met een zogeheten Rapportage Interventieonderzoek, de kantonrechter het volgende, zakelijk weergegeven, bericht:
- op 21 maart 2006 is gestart met een maatwerkanalyse die vervolgens tot een stappenplan
heeft geleid, welk plan tot uitgangspunt heeft dat [werknemer] actief meewerkt aan zijn
behandeling en reïntegratie;
- dit stappenplan voorziet onder meer in een op herstel gerichte behandeling van [werknemer] en is
tevens op diens reïntegratie bij [werkgever] gericht;
- [werknemer] is op 8 mei 2006 zonder bericht van verhindering niet bij de bedrijfsarts verschenen;
- [werknemer] is ondanks pogingen van de bedrijfsarts telefonisch niet bereikbaar.
5.
Bedoelde brief van 9 mei is door de griffier op 18 mei 2006 aan [werknemer] in afschrift toegezonden met het verzoek binnen 3 weken nadien te reageren. Vaststaat dat [werknemer] de brief op 19 mei 2006 in ontvangst heeft genomen. Een reactie bleef echter uit.
6.
Bij brief van 12 juni 2006 heeft [werkgever] bericht dat [werknemer] die ochtend niet op een afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen.
7.
Op 15 juni 2006 is de gemachtigde van [werkgever] schriftelijk verzocht nadere informatie te verschaffen omtrent de eventuele voortgang van het stappenplan en het vermoedelijk bestaande verband tussen de psychische ziekte van [werknemer] en diens verzuim op het punt van de reïntegratie.
8.
Bij brieven van 20 juni, 13 en 17 juli 2006 heeft de gemachtigde van [werkgever] geantwoord. Kort gezegd komt dat antwoord hierop neer dat bij gebreke van contact tussen [werknemer] en de bedrijfsarts en vanwege het in acht te nemen beroepsgeheim, de bedrijfsarts geen uitspraak omtrent bedoeld verband kan doen. Uit de meegezonden brief van de bedrijfsarts van 14 juli 2006 blijkt dat hij [werknemer] twee maanden voordien voor het laatst heeft gesproken, dus medio mei 2006, en dat [werknemer] het spreekuur van 12 juni 2006 heeft verzuimd.
Ingaande 19 juni 2006 heeft [werkgever] de loonbetaling weer opgeschort.
9.
De kantonrechter oordeelt naar aanleiding van deze gang van zaken als volgt.
Hoewel de kanonrechter graag wat meer duidelijkheid had verkregen omtrent de mate waarin de ziekte van [werknemer] diens nalatigheid op het punt van de reïntegratie veroorzaakt, kan uit het Rapportage Interventieonderzoek van 19 april 2006 in elk geval worden afgeleid dat er een relatie tussen zijn ziekte en zijn nalatigheid bestaat. Het rapport vermeldt immers onder meer: ‘Door de aard van zijn psychische problemen voelt de heer [werknemer] zich al lange tijd niet meer bij machte zijn problemen aan te pakken en op te lossen, integendeel. Zijn problemen stapelen zich op en verergeren steeds meer, een negatieve spiraal is het gevolg.’
Uit het verloop van de gebeurtenissen zowel voor als na de zitting van 6 maart 2006 blijkt dat [werknemer] zijn genezing en zijn reïntegratie (weer) op hun beloop laat en zijn problemen niet aanpakt en tracht op te lossen. Dat hangt blijkbaar samen met de aard van zijn psychische problemen.
10.
De nalatigheid van [werknemer] ten aanzien van zijn eigen reïntegratie vormt de grondslag van het verzoek tot ontbinding. Nu mag worden aangenomen dat tussen die nalatigheid en de ziekte van [werknemer] een samenhang bestaat en gesteld noch gebleken is dat [werknemer] inmiddels geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is verklaard, dient in dit geval aan het opzegverbod tijdens ziekte reflexwerking te worden toegekend.
Daar komt bij dat blijkens HR 8 oktober 2004, JAR 2004-259 (Vixia/Gerrits) opzegging van een arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, bestaande in het niet-nakomen van controlevoorschriften van de werkgever, niet mogelijk is tenzij bijkomende omstandigheden aanwezig zijn. Die bijkomende omstandigheden zijn in dit geval gesteld noch gebleken. Blijkens de conclusie van A-G mr. Timmerman en de door hem geciteerde parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting) is loonopschorting in de visie van de wetgever ook het aangewezen instrument indien de werknemer zijn eigen reïntegratie niet serieus oppakt.
Niet valt in te zien waarom de in bedoeld arrest geformuleerde regel niet ook geldt in het geval de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens het niet nakomen van de reïntegratieverplichting wordt verzocht terwijl bijkomende omstandigheden niet aanwezig zijn.
Een en ander leidt ertoe dat het verzoek tot ontbinding thans moet worden afgewezen.
[werkgever] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [werkgever] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op nihil.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 4 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.