ECLI:NL:RBZLY:2006:AY7245

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329770 ER 06-35
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontheffing van de vereffeningsverplichting in een nalatenschap met minderjarige erfgenaam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 augustus 2006, werd een verzoek ingediend door de executeur van de nalatenschap van een overleden persoon. De executeur vroeg om ontheffing van de verplichting tot vereffening van de nalatenschap, omdat hij stelde dat de goederen van de nalatenschap voldoende waren om alle schulden te voldoen. De kantonrechter, M.E.L. Fikkers, beoordeelde het verzoek en concludeerde dat de nalatenschap beneficiair was aanvaard, aangezien er een minderjarige erfgenaam was en de wettelijke vertegenwoordiger niet tijdig een verklaring had afgelegd. Hierdoor was de nalatenschap onderworpen aan de vereffening volgens de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter merkte op dat de executeur, die ook de rol van afwikkelingsbewindvoerder vervulde, geen reden had om te twijfelen aan zijn bevoegdheid om de nalatenschap af te wikkelen. Echter, de rechter kon alleen achteraf toetsen of de goederen van de nalatenschap daadwerkelijk voldoende waren om aan de schulden te voldoen, aangezien er geen recente boedelbeschrijving was overgelegd. De afwikkeling van de nalatenschap was inmiddels ver gevorderd, en de rechter vroeg zich af welk redelijk belang de executeur nog had bij de gevraagde ontheffing.

Uiteindelijk wees de kantonrechter het verzoek af wegens gebrek aan belang, aangezien de executeur niet kon aantonen dat er nog een noodzaak was voor de ontheffing van de vereffeningsverplichting. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en de mogelijkheid tot hoger beroep werd vermeld, waarbij de termijn voor het indienen van een beroepschrift drie maanden bedroeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknummer. : 329770 ER 06-35
datum : 30 augustus 2006
Beschikking op een verzoek tot ontheffing van de vereffeningsverplichting
ingediend door:
[naam medewerker],
werkzaam bij IJsseloevers Notarissen te Kampen,
namens
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
in zijn hoedanigheid van executeur –afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van:
[erflater], geboren te [gemeente] op [datum] en overleden op [datum], laatst gewoond hebbende te [woonplaats].
De procedure
Op 18 augustus 2006 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift, waarin onder bijvoeging van een conceptakte van boedelbeschrijving en verdeling wordt verzocht ontheffing te verlenen van de verplichting tot vereffening van de nalatenschap volgens Titel 4.6.3 BW, omdat de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
Bij fax van 25 augustus 2006 is de gemachtigde nadere informatie gevraagd in verband met een passage over andere machtigingen in de conceptakte, waarop –zakelijk weergegeven- is geantwoord dat de kantonrechter Zwolle kan volstaan met een beslissing op het verzoek tot ontheffing namens de executeur; de andere in de conceptakte genoemde machtiging is rechtstreeks verzocht aan de ambtgenoot te Leeuwarden.
De beoordeling
1.
Volgens gemachtigde is de nalatenschap van rechtswege beneficiair aanvaard nu onder andere één minderjarige erfgenaam daarin gerechtigd is.
De kantonrechter leidt uit de conceptakte af dat ten tijde van het overlijden van de erflater er één minderjarige erfgenaam was. Kennelijk heeft diens wettelijk vertegenwoordiger niet voldaan aan de verplichting om binnen drie maanden een verklaring af te leggen als bedoeld in art. 4:193 lid 1 BW. Evenmin blijkt dat binnen die termijn van drie maanden om verlenging van de termijn is verzocht.
Derhalve wordt, door het verlopen van de termijn van drie maanden, de nalatenschap geacht beneficiair te zijn aanvaard door de minderjarige.
2.
Gegeven die beneficiaire aanvaarding had de nalatenschap vereffend moeten worden volgens de
voorschriften van Boek 4, titel 6, afdeling 3 BW, tenzij sprake was van een van de drie uitzonderingen, genoemd in art. 4:202 BW. De in de leden 2 en 3 van dit wetsartikel bedoelde uitzonderingen doen zich hier niet voor.
De executeur, die krachtens testament uitvoerder is van de uiterste wilsbeschikking, bezorger van de crematie en afwikkelingsbewindvoerder onder toekenning van alle daartoe toe te rekenen bevoegdheden (onder welke omschrijving de kantonrechter bereid is te verstaan dat de executeur bevoegd is tot voldoening van opeisbare schulden en legaten), heeft kennelijk tot heden geen reden gezien om te twijfelen aan zijn bevoegdheid om de nalatenschap af te wikkelen op de wijze waarop hij dat gedaan heeft. Dat is alleszins begrijpelijk indien hij, na het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in art. 4:211 lid 3 BW, kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
Of dat het geval was, kan de kantonrechter nu alleen achteraf toetsen. Een met bekwame spoed na het openvallen van de nalatenschap opgemaakte boedelbeschrijving bevindt zich niet bij de stukken. De afwikkeling van de nalatenschap is inmiddels bovendien zo ver gevorderd dat, zo blijkt uit de conceptakte van verdeling, de boedel rijp is voor uitkering van het positieve saldo aan de erven onder verrekening van ieders aandeel in de reeds uit de boedel betaalde voorlopige en definitieve successieaanslag.
3.
De vraag is dan ook welk redelijk belang de executeur thans nog heeft bij een machtiging tot ontheffing als verzocht. Uit de korte opsomming in de conceptakte van uitgaven na de datum van overlijden blijkt, in relatie tot het op de sterfdag aanwezige banksaldo, dat kennelijk het saldo ruimschoots toereikend was om de uitgaven te voldoen.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen wegens gebrek aan belang.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 30 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (civiele griffie: postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden).