ECLI:NL:RBZLY:2006:AY5753

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122907 / KG ZA 06-312
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een minderjarig kind door de gezaghebbende ouder

In deze zaak vorderde de vrouw, de gezaghebbende ouder, de afgifte van haar minderjarige kind, dat sinds 2001 bij de biologische vader verbleef. De vrouw had het ouderlijk gezag, maar de man had het kind vanaf de geboorte verzorgd en opgevoed. De vrouw had het kind sinds augustus 2003 slechts 19 keer gezien en wilde de omgangsfrequentie verhogen om het kind weer bij haar te laten wonen. De man weigerde hieraan mee te werken en stelde dat het belang van het kind zich ertegen verzet dat zij bij de vrouw gaat wonen, gezien haar woonsituatie en gezondheidstoestand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zaak niet geschikt was voor een kort geding, omdat er te veel onzekerheden waren die een diepgravend onderzoek vereisten. De vrouw werd geadviseerd om een bodemprocedure te starten, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming om advies kon worden gevraagd. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen en de kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaak/rolnr.: 122907 / KG ZA 06-312
vonnis in kort geding van 4 augustus 2006
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
advocaat mr. G.Th. Offreins te Amsterdam,
procureur mr. A.H.H. Nauta,
hierna als de vrouw aangeduid,
eiseres,
en
[de man],
wonende te [plaats],
procureur mr. V.G.J. van Veenendaal-Stolk,
hierna als de man aangeduid,
gedaagde.
Het procesverloop
De vrouw heeft de man doen dagvaarden in kort geding.
De vorderingen van de vrouw strekken ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de man per 1 augustus 2006 [het kind] moet afgeven aan de vrouw, tezamen met de persoonlijke bezittingen van [het kind];
II. bepaalt dat, indien de man met de afgifte in gebreke blijft, hij dan een dwangsom verbeurt van [EUR] 250,= per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met ingang van de derde dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
III. bepaalt dat, indien de man tot de afgifte in gebreke blijft en 10 dwangsommen heeft verbeurd, de man in gijzeling zal worden genomen;
IV. de man veroordeelt in de kosten van dit geding.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 juli 2006.
De man, bijgestaan door zijn procureur, heeft mondeling verweer gevoerd.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van een brief met bijlagen d.d. 28 juli 2006.
Vaststaande feiten
De vrouw is gehuwd geweest met [A]. Dit huwelijk is op [datum] 2003 ontbonden.
Tijdens dit huwelijk hebben de man en de vrouw een affectieve relatie met elkaar gehad.
Staande het huwelijk is de vrouw bevallen van het minderjarig kind [het kind], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats].
De vrouw heeft alleen het gezag over de minderjarige. De man is de biologische vader van [het kind].
De relatie van man en de vrouw is verbroken.
In oktober 2001 is de vrouw in Londen in hechtenis genomen op verdenking van drugssmokkel. Zij is daar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren. Voor de tenuitvoerlegging van die straf is de vrouw overgebracht naar Nederland waar zij sinds 2003 verblijft.
Tijdens de detentie van de vrouw heeft de man met machtiging van de vrouw voor de opvoeding en verzorging van [het kind] zorggedragen.
Sinds maart 2006 is de detentie beëindigd. De vrouw woont nu in een tussenfasehuis voor ex-gedetineerden in [plaats]-Centrum en staat als woningzoekende ingeschreven.
De minderjarige verblijft bij de man. De man woont samen met een nieuwe partner.
Beoordeling van het geschil
Het standpunt van de vrouw luidt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt.
Sinds augustus 2003 heeft zij [het kind] slechts 19 keer gezien.
Zij had de frequentie van de omgang met [het kind] willen opvoeren, zodat zij en [het kind] geleidelijk weer aan elkaar kunnen wennen en [het kind] weer bij haar moeder zou kunnen gaan wonen. De man weigert echter daaraan mee te werken.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij als enige het ouderlijk gezag over [het kind] heeft en uit dien hoofde mag bepalen waar [het kind] verblijft en wordt verzorgd en opgevoegd.
Het standpunt van de man luidt - kort en zakelijk weergegeven - als volgt.
[het kind] is vanaf haar geboorte altijd door hem verzorgd en opgevoed, eerst alleen, later samen met zijn vriendin. Zij heeft feitelijk nooit bij de vrouw gewoond of verbleven. [het kind] is helemaal gewend aan de huidige situatie in [plaats], gaat daar naar school en heeft vriendinnetjes in de buurt. Volgens de man is de woonsituatie van de vrouw niet geschikt voor [het kind]. De vrouw heeft ook last van epileptische aanvallen, hetgeen voor [het kind] onveilige situaties kan opleveren.
De man stelt zich op het standpunt dat het belang van [het kind] zich ertegen verzet dat zij bij de vrouw gaat wonen.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Het juist dat de vrouw als enige gezaghebbende ouder gerechtigd is om [het kind] op te voeden en te verzorgen. Anderzijds is het een belangrijk feit dat [het kind] in ieder geval vanaf 2001 - maar mogelijk nog langer - alleen door de man is opgevoed en verzorgd. Het is maar zeer de vraag of het in het belang van [het kind] is om nu van het ene op het andere moment te worden afgegeven aan haar moeder, teneinde weer door haar te worden verzorgd en opgevoegd. Daar komt bij dat het de vraag is of de vrouw, gelet op haar huidige woonsituatie en haar gezondheidstoestand, voldoende veiligheid kan bieden aan [het kind].
Er zijn aan de andere kant geen aanwijzingen om te veronderstellen dat [het kind] het bij de man niet goed zou hebben.
Gelet op voornoemde vragen en onzekerheden, acht de voorzieningenrechter deze zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist, nu een kort geding zich naar haar aard niet leent voor een diepgravend onderzoek. De vrouw zal een gelijk verzoek in een bodemzaak aanhangig moeten maken, zodat de Raad voor de Kinderbescherming overeenkomstig het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om advies kan worden verzocht en de Raad voor de Kinderbescherming in dat bestek eventueel ook maatregelen als bedoeld in artikel 242 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan overwegen.
De voorzieningenrechter vindt aanleiding om de kosten van de procedure in die zin te compenseren dat de man en de vrouw de eigen kosten zullen dragen.
Beslissing in kort geding:
De voorzieningenrechter:
Wijst de vorderingen van de vrouw af.
Compenseert de kosten van de procedure in die zin dat de man en de vrouw de eigen kosten dragen.
Gewezen door mr. F. Koster, voorzieningenrechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2006, in tegenwoordigheid van W. van der Laan als griffier.