ECLI:NL:RBZLY:2006:AY5752
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van arbiters in geschil over maatschapsovereenkomst en arbitrale vonnissen
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die een maatschap zijn aangegaan voor het uitoefenen van een dierenartsenpraktijk. De partijen hebben in hun maatschapscontract afgesproken dat geschillen uitsluitend door drie scheidslieden in hoogste ressort worden beslist. Na een eerdere arbitrageprocedure in 1998, waarin de maatschapsovereenkomst werd ontbonden en een goodwillvergoeding werd vastgesteld, heeft de gedaagde in 2003 een nieuwe arbitrageprocedure aangespannen. De eiser stelt dat deze nieuwe vordering een verkapt hoger beroep is en dat er geen geldige arbitrageovereenkomst is, omdat hoger beroep in het maatschapscontract is uitgesloten.
De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de arbiters zich terecht bevoegd hebben verklaard om kennis te nemen van de vordering in de derde arbitrageprocedure. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen en de grondslagen waarop zij rusten in de tweede en derde arbitrageprocedure verschillen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een (verkapt) hoger beroep, omdat de vorderingen in de derde arbitrageprocedure niet in strijd zijn met de eerdere arbitrale beslissingen. De rechtbank wijst de vordering van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op EUR 1.148,00. Dit vonnis is op 24 mei 2006 uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug.