vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 109772 / HA ZA 05-744
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. R.R. Schuldink,
advocaat mr. A. Dregsma,
de naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ SCHADE,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
procureur mr. E. Bos-van den Berg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- een akte houdende aanvullend bewijsaanbod tevens uitlating verzoek zijdens [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede gezien de inhoud van de overgelegde en in zoverre onbestreden gebleven bescheiden, het volgende vast.
2.2. Op 15 september 2004 vond een aanrijding plaats in de nabijheid van verzorgingstehuis Clara Feyouna Heem te Hardenberg (hierna: het verzorgingstehuis) tussen [eiseres], die op een fiets in de richting van het verzorgingstehuis reed, en [A] (hierna: [A]), die een auto bij het verzorgingstehuis vandaan bestuurde.
2.3. Univé is de WAM verzekeraar van [A].
2.4. [eiseres] reed niet zoveel mogelijk rechts op de door haar bereden weg.
2.5. [A] reed tegen het midden en niet uiterst rechts van de door haar bereden weg.
2.6. [A] heeft [eiseres] niet gezien.
2.7. [eiseres] heeft als gevolg van de aanrijding letsel en schade aan kleding en fiets opgelopen.
2.8. In de bij de dagvaarding gevoegde productie 1 wordt door verbalisanten van politie Regio IJsselland, district Midden omtrent de plaats van het ongeval het volgende weergegeven:
"2. Plaats: Hardenberg, Gem. Hardenberg, Straat: Rheezerweg (en) toegangsweg verzorgingstehuis Clara F. [...]
6. Bijzonderheden van de plaats: parkeerplaats"
Zij melden voorts -zakelijk weergegeven- onder punt 18 dat [eiseres], komende uit de richting Rheezerweg, over de toegangsweg van het verzorgingstehuis reed, dat tussen haar en de haar op dezelfde weg tegemoetkomende [A] een aanrijding ontstond, terwijl [A] vanaf de parkeerplaats linksaf de toegangsweg opreed in de richting van de Rheezerweg.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat Univé jegens [eiseres] volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het voornoemde op 15 september 2004 in de gemeente Hardenberg plaats gehad hebbende ongeval, met veroordeling van Univé in de kosten van het geding.
3.2. Univé voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
eigen schuld
4.1. Aan de orde is de vraag of sprake is van eigen schuld van [eiseres] aan de aanrijding.
Univé heeft daartoe gesteld dat [eiseres] geen voorrang heeft verleend aan de haar van rechts naderende [A]. Bovendien hield [eiseres] niet zoveel rechts op de door haar bereden weg, zodat een aanrijding voor [A] niet meer te vermijden was.
de verstandelijke vermogens van [eiseres]
4.2. [eiseres] heeft aangevoerd dat een beroep op eigen schuld zijdens [eiseres] reeds afstuit op de omstandigheid dat [eiseres] verstandelijke beperkt is, en wel zodanig dat het bij haar aanwezige verkeersinzicht te vergelijken is met dat van een kind van maximaal 10 jaar oud. Univé heeft dit betwist.
4.3. Voor zover omtrent de verstandelijke vermogens van [eiseres] al voldoende zou zijn gesteld om aan te nemen dat zij over het verkeersinzicht van een tienjarige zou beschikken, merkt de rechtbank op dat dit beroep reeds om de volgende reden niet kan slagen. De regel welke in de rechtspraak van de Hoge Raad is aanvaard voor aanrijdingen tussen een motorrijtuig en een niet door dat motorrijtuig vervoerd kind dat de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt (HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720 en HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721) is een vaste regel (vgl. ook HR 28 febr. 1992, NJ 1993, 566). Hiermee strookt niet deze regel ook toe te passen in het geval de betrokkene de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, maar zich qua ontwikkeling niet wezenlijk onderscheidt van een kind beneden de leeftijd van veertien jaar (vgl. Hoge Raad, 24-12-1993, NJ 1995, 236).
geen voorrang verleend
4.4. Tegenover de stelling van Univé dat [A] voorrang had omdat zij van rechts kwam, heeft [eiseres] aangevoerd dat er geen sprake was van een voorrangssituatie omdat de rijrichtingen van [A] en [eiseres] elkaar niet zodanig kruisten dat [eiseres] verkeer van rechts voorrang diende te geven, alsmede dat juist [A] voorrang diende te verlenen omdat zij een uitrit verliet.
4.5. Uit de stellingen van partijen en de producties die ter onderbouwing daarvan zijn overgelegd, kan de rechtbank geen goed beeld krijgen welke voorrangsregels voor [A] en [eiseres] golden, te meer nu evenmin duidelijk is waar de aanrijding precies heeft plaatsgevonden.
4.6. De plaats van de aanrijding wordt door alle betrokkenen op verschillende, elkaar tegensprekende wijzen aangeduid. Ook het hiervoor onder 2.8 genoemde rapport van de politie spreekt enerzijds over de parkeerplaats, en anderzijds over de toegangsweg.
4.7. Omdat [eiseres] de stelling van Univé dat [eiseres] ten onrechte geen voorrang heeft verleend gemotiveerd heeft betwist, is het gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv aan Univé om daarvan bewijs te leveren. Univé zal de feiten en omstandigheden dienen te bewijzen die tot de conclusie nopen dat [eiseres] voorrang diende te verlenen. Daarbij kan ook aandacht worden besteed aan de precieze plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden.
onvoldoende rechts houden
4.8. Univé stelt voorts dat [eiseres] niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, zodat voor [A] een aanrijding met [eiseres] niet meer te vermijden was. Univé verwijst in dit verband naar de door de politie gegeven beknopte omschrijving van het ongeval. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [eiseres] zal Univé worden toegelaten ook van deze stelling bewijs te leveren.
4.9. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5.1. draagt Univé op te bewijzen dat [eiseres] voorrang had dienen te verlenen aan [A] en/of dat de omstandigheid dat [eiseres] niet zoveel mogelijk rechts op de door haar bereden weg fietste - mede - oorzaak is geweest voor de aanrijding tussen [A] en [eiseres].
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 juni 2006 voor uitlating door Univé of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat Univé, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat Univé, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen en vrijdagen in de maanden juni tot en met augustus 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A. Meester in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Meester en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2006.