ECLI:NL:RBZLY:2006:AX9253

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
319429 VV 06-77
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en wedertewerkstelling in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, eiser, en zijn werkgever, gedaagde. Eiser, die als chauffeur werkzaam was, had een vordering ingesteld om wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon. De werkgever had eiser op non-actief gesteld omdat hij niet beschikte over een geldige chauffeurspas, wat vereist was volgens de regelgeving. Eiser had echter zijn examens niet tijdig gehaald, wat leidde tot de situatie dat hij niet kon werken. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever het risico droeg voor het niet tijdig behalen van de benodigde vergunningen door de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever eiser weer moest toelaten tot het werk en hem het achterstallige loon moest betalen, omdat de verplichting om te zorgen voor een geldige chauffeurspas bij de werkgever lag. De rechter legde een dwangsom op voor het geval de werkgever niet aan de uitspraak voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsrecht en de bescherming van werknemersrechten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 319429 VV 06-77
datum : 14 juni 2006
Vonnis in het kort geding van:
[EISER], wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde S.L. Knols, werkzaam bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening te Utrecht,
tegen
[GEDAAGDE], gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde,
vertegenwoordigd door D. Schenk, bedrijfsleider.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 24 mei 2006 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2006.
Verschenen zijn [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde en [gedaagde] B.V., vertegenwoordigd door D. Schenk, bedrijfsleider.
Het geschil
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om [eiser] weer toe te laten tot het werk tegen het voor [eiser] gebruikelijke loon, op de gebruikelijke werktijden en in de gebruikelijke functie, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] weigert aan de veroordeling te voldoen;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 726,30 bruto ter zake van loon over de maand mei 2006, alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 726,30 bruto per maand vanaf 1 juni 2006 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 150,00 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
De vaststaande feiten
1
[eiser], thans [X] jaar oud, is op [datum] voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van chauffeur tegen een salaris van laatstelijk € 726,30 bruto per maand op basis van 90 uur per maand.
2
Ingevolge het gestelde in artikel 75 van het Besluit Personenvervoer 2000 en de Regeling taxibestuurders 2005 dient [eiser], als degene die wordt belast met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, met ingang van 1 januari 2006 in het bezit te zijn van een geldige chauffeurspas waarvoor hij zowel een theorie- als een praktijkexamen moet afleggen.
3
[eiser] is in december 2005 op kosten van [gedaagde] begonnen met de voor de examens benodigde lessen en heeft begin januari 2006 het theorie-examen afgelegd maar is daarvoor niet geslaagd. Ook een tweede theorie-herexamen alsmede het praktijk-examen heeft [eiser] niet gehaald. Voor een derde theorie-herexamen is [eiser] wel geslaagd maar het praktijk-herexamen heeft hij ook een tweede keer niet met voldoende resultaat afgerond.
4
Op 24 april 2006 heeft [gedaagde] [eiser] op non-actief gesteld omdat hij niet over een geldige chauffeurspas beschikt.
5
Op 11 mei 2006 heeft de vakorganisatie van [eiser] aan [gedaagde] een brief gestuurd waarin zij [gedaagde] heeft gesommeerd om vanaf 24 april 2006 het loon aan [eiser] door te betalen.
De vordering
6
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] vanaf mei 2006 is gehouden het loon aan [eiser] door te betalen omdat het feit dat er aan de chauffeurs binnen het taxibedrijf de eis wordt gesteld dat zij beschikken over een chauffeurspas, naar redelijkheid en billijkheid meer in de risicosfeer ligt van degene die een taxibedrijf exploiteert dan in de risicosfeer van de chauffeurs die aldaar werkzaam zijn. Ter zitting heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en de wedertewerkstelling gevorderd omdat hij inmiddels ook is geslaagd voor het praktijk-examen en aan hem op 19 mei 2006 een geldige chauffeurspas is afgegeven.
Het verweer
7
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [eiser] weliswaar beschikte over een chauffeurspas waarmee hij tot 1 januari 2006 kon rijden maar dat hij per 1 januari 2006 zowel een theorie- als praktijkexamen met goed gevolg moest hebben afgelegd om in het bezit te komen van een geldige chauffeurspas. [gedaagde] heeft [eiser] daarom, na zijn indiensttreding, gelijk opgegeven voor het afleggen van deze examens maar [eiser] lukte het niet om voor de examens te slagen. [gedaagde] heeft na 1 januari 2006 een controle gehad op de naleving van de hiervoor onder 2 aangehaalde regelgeving en heeft een waarschuwing ontvangen inhoudende dat hij drie chauffeurs van de weg moet halen, waaronder [eiser], omdat zij niet beschikken over een geldige chauffeurspas. De drie chauffeurs is vervangend werk aangeboden niet zijnde chauffeurswerkzaamheden maar [eiser] heeft dit geweigerd. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling een loonstrook over mei 2006 overgelegd en heeft gesteld dat er in mei 2006 loon is betaald aan [eiser] hoewel [gedaagde] niet uitsluit dat dit loon betreft terzake van zogenaamde opgebouwde reserve-uren en derhalve geen sprake is van regulier loon.
De beoordeling
8
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de vordering tot wedertewerkstelling niet betwist omdat inmiddels aan [eiser] na het behalen van het theorie- en praktijkexamen, op
19 mei 2006 een chauffeurspas is afgegeven en hij derhalve weer in zijn chauffeurs-werkzaamheden kan hervatten. Deze vordering komt derhalve voor toewijzing in aanmerking met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum zal worden verbonden van € 10.000,--.
9
Tijdens de mondelinge behandeling is niet komen vast te staan dat het bedrag zoals is opgenomen in de loonstrook over mei 2006 ook daadwerkelijk aan [eiser] is uitbetaald. Evenmin is komen vast te staan dat dit bedrag, voor zover het al is uitbetaald, het gebruikelijke loon betreft over de maand mei 2006. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat over de maand mei 2006 het gebruikelijke loon niet aan [eiser] is voldaan. Derhalve zal moeten worden beoordeeld of [gedaagde] dient te worden veroordeeld tot betaling van dit loon. Uit het door [gedaagde] gevoerde verweer heeft de kantonrechter opgemaakt dat [gedaagde] van mening is dat zij aan [eiser] geen loon is verschuldigd omdat hij bij herhaling niet in staat bleek om te slagen voor de vereiste examens en, nadat [gedaagde] hem om die reden niet meer met chauffeurswerkzaamheden kon belasten, zij hem vervangend werk heeft aangeboden welk werk [eiser] heeft geweigerd. De kantonrechter stelt voorop dat de omstandigheid dat [eiser] niet in staat bleek om te slagen voor de examens, een omstandigheid is die voor risico van [gedaagde] dient te komen en dit derhalve geen reden kan zijn om aan [eiser] geen loon te betalen. [gedaagde] was immers, zo heeft zij tijdens de zitting aangegeven, sinds begin 2005 er van op de hoogte dat vanaf 1 januari 2006 de bij haar in dienst zijnde chauffeurs aan de hiervoor onder 2 aangehaalde regelgeving dienen te voldoen en dat in sommige gevallen daartoe door de chauffeurs een theorie- en een praktijkexamen dienen te worden afgelegd. Dit betekent dat [gedaagde] nu zij [eiser] per 10 oktober 2005 in dienst heeft genomen wetende dat hij niet aan de per 1 januari 2006 geldende regelgeving voldeed, bewust het risico heeft genomen dat vanaf 1 januari 2006 niet overeenkomstig de vanaf dat moment geldende regelgeving zou worden gewerkt. [gedaagde] heeft [eiser] weliswaar direct na indiensttreding bij het CBR aangemeld om hem voor de examens te laten opgaan maar [gedaagde] had op dat moment reeds kunnen voorzien dat de datum van 1 januari 2006 mogelijk niet gehaald zou worden nu er nog maar een korte periode tot 1 januari 2006 resteerde om de examens te halen en, zoals [gedaagde] zelf ter zitting ook heeft aangegeven, rekening moest worden gehouden met een wachtlijst bij het CBR. Dat [eiser] per 1 januari 2006 niet de beschikking had over een geldige chauffeurspas, heeft [gedaagde] derhalve over zichzelf afgeroepen. [gedaagde] dient daarvan de gevolgen te dragen nu de normen terzake van de chauffeurspas zoals opgenomen in hiervoor onder 2 aangehaalde regelgeving, zich richten op de vervoerder en niet op de bij haar in dienst zijnde chauffeurs. Ook de gevolgen van het feit dat [eiser] moeite heeft gehad met het slagen voor het theorie- en praktijkexamen, komen voor risico van [gedaagde]. [eiser] was immers bij indiensttreding 60 jaar en daarvan uitgaande was het niet onwaarschijnlijk dat [eiser] minder eenvoudig dan een jongere chauffeur in staat zou zijn om het examen met succes af te ronden. Dit oordeel zou mogelijk anders kunnen zijn indien [eiser] er blijk van zou hebben gegeven geen enkele inspanning te doen om te slagen voor de examens maar niet gebleken is dat daarvan sprake is geweest. Derhalve ligt de omstandigheid dat [eiser] eerst, zo is ter zitting gebleken, in mei 2006 heeft voldaan aan de voorwaarden voor afgifte van de chauffeurspas, in de risicosfeer van [gedaagde] en kunnen de gevolgen daarvan niet aan [eiser] worden tegengeworpen in die zin dat om die reden aan hem geen salaris behoeft te worden betaald over de maand mei 2006.
10
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eiser] de hem aangeboden vervangende werkzaamheden voor zolang hij niet zijn chauffeurswerk heeft kunnen uitvoeren in verband met het niet in het bezit zijn van een geldige chauffeurspas, heeft mogen weigeren. In artikel
1 van de tussen partijen opgemaakte schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] hoofdzakelijk schoolvervoer dient te verrichten maar dat hij daarnaast ook bereid is om incidenteel en op afroep andere werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de werkgever. Hiervoor is reeds overwogen dat het in de risicosfeer van [gedaagde] ligt dat [eiser] de chauffeurswerkzaamheden niet heeft kunnen verrichten in verband met het niet in het bezit zijn van een geldige chauffeurspas. Dit laat evenwel onverlet dat van [eiser] ingevolge goed werknemerschap onder de gegeven omstandigheden kon worden gevergd dat hij op het, naar het oordeel van de kantonrechter, op zichzelf redelijke aanbod van [gedaagde] zou zijn ingegaan om op het kantoor van [gedaagde] vervangende werkzaamheden te verrichten voor zolang hij niet het praktijkexamen met voldoende resultaat zou hebben afgelegd. Dit geldt te meer nu [eiser], door accoord te gaan met de in de arbeidsovereenkomst opgenomen voorwaarden, zich bereid heeft verklaard incidenteel en op afroep andere werkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft nog aangegeven dat hij, bij gebreke van eigen vervoer, niet in staat was om vanuit Biddinghuizen naar Lelystad te reizen. Dit is evenwel geen gegronde reden om het aanbod van [gedaagde] om vervangend werk te verrichten, af te wijzen. [eiser] had immers met het openbaar vervoer naar Lelystad kunnen reizen en had, voor zover dat extra kosten met zich mee had gebracht, een en ander met [gedaagde] kunnen bespreken. Dit laatste heeft hij nagelaten. Dat [eiser] als vervangend werk enkel en alleen de ramen moest lappen, is door [gedaagde] betwist. [gedaagde] heeft aangegeven dat [eiser] belast zou worden met alle voorkomende werkzaamheden en de kantonrechter kan zich niet voorstellen dat dit alleen het lappen van de ramen zou hebben ingehouden.
11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] over de periode dat [eiser] geen vervangende werkzaamheden heeft willen verrichten niet de verplichting heeft om loon aan [eiser] te betalen. Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] inmiddels is geslaagd voor zowel het theorie- als het praktijkexamen en aan hem op 19 mei 2006 een chauffeurspas is afgegeven, is [gedaagde] gehouden vanaf 19 mei 2006 het aan [eiser] toekomende loon te voldoen omdat niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [eiser] vanaf die datum niet met chauffeurswerkzaamheden belast had kunnen worden. Bij gebreke van betwisting, zijn voorts toewijsbaar de vorderingen terzake van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW met dien verstande dat deze laatste zal worden gematigd tot 10%.
12
Voor toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is geen plaats nu niet is gebleken dat andere werkzaamheden zijn verricht dan die waarvoor de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in een vergoeding pleegt te voorzien.
13
Nu elke partij op enige punten in het ongelijk is gesteld zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om [eiser] weer toe te laten tot het werk in de gebruikelijke functie tegen het voor [eiser] gebruikelijke loon en op de gebruikelijke werktijden, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] weigert aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 10.000,--;
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het salaris van € 726,30 bruto per maand, vanaf 19 mei 2006 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de over hiervoor vermeld salaris verschuldigde wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd.
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 14 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.