6.1
[eisende partij] heeft voorts ter zake van de in artikel 7:442 BW bedoelde klantenvergoeding een bedrag van € 19.547 gevorderd, welke vordering de kantonrechter nu zal bespreken.
6.2
Voornoemd artikel kent aan de handelsagent een klantenvergoeding toe, mits
a. de handelsagent de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren en
b. de betaling van deze vergoeding, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten, billijk is.
De vergoeding bedraagt maximaal het gemiddelde van de verdiende provisie over de laatste vijf jaren, in casu € 19.547 zoals hiervoor is berekend.
6.3
Volgens [eisende partij] dient bij de toepassing van deze bepaling te worden uitgegaan van de situatie zoals deze bij de aanvang van de agentuurovereenkomst begin zeventiger jaren met de rechtsvoorganger van [eisende partij], [X], bestond. Per 1 januari 1999 heeft [eisende partij] immers het contract tussen [X] en [gedaagde partij] met instemming van [gedaagde partij] overgenomen.
Volgens [eisende partij] is sedert de zeventiger jaren een “bestendige kring van klanten” opgebouwd en een “bestendige omzetgroei...gerealiseerd”. Die klantenkring zal [gedaagde partij] ook na 30 november 2004 “aanzienlijk voordelen” blijven opleveren.
In 1998 heeft [eisende partij] --en dus niet [X]-- bewerkstelligd dat een order is geplaatst door de firma Sivomatic. Later (in de jaren 2002 en 2003) hebben door bemiddeling van [eisende partij] drie klanten orders geplaatst, te weten [D], [B] en Suiker Unie (voor haar bedrijf in Slovenië). [D] was weliswaar al klant van [gedaagde partij] maar [eisende partij] heeft weten te voorkomen dat [D] een machine bij de concurrent bestel-de. Dat de machine voor Suiker Unie in Slovenië is geplaatst is niet relevant.
6.4
[gedaagde partij] heeft zowel de contractsoverneming als haar instemming daarmee betwist.
Sedert 1998 bestaat tussen partijen een contractuele verhouding en vanaf dat jaar gerekend heeft [eisende partij] slechts één nieuwe klant aangebracht, te weten in 2002 de firma [B], die eenmalig een machine heeft gekocht. Verder heeft alleen de reeds bestaande klant [D] een machine gekocht. De machines van [gedaagde partij] zijn zeer duurzaam zodat nabestellingen zeldzaam zijn. De firma [B] zal dan ook geen blijvende aanzienlijke voordelen opleveren. [eisende partij] presteerde zeer matig: twee verkochte machines in vijf jaren tegenover acht machines door [X] in de periode 1993-1998 en om die reden is de relatie met [eisende partij] opgezegd. Ter zake van die twee machines is aan [eisende partij] in 2002 € 19.860 en in 2003 € 37.455 uitgekeerd. De handelsagent in Slovenië heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst met Suiker Unie bemiddeld en de machine is buiten het afzetgebied Nederland geleverd, zodat de provisie ad € 3.000 buiten beschouwing moet blijven. De overige provisie houdt verband met geleverde onderdelen voor machines. De handelsagent in Engeland deed het beduidend beter dan [eisende partij]. [gedaagde partij] betwist dat [C] door [eisende partij] is aangebracht.
6.5
Indien het betoog van [eisende partij] juist is en zij het contract tussen [X] en [gedaagde partij] ingaande 1 januari 1999 heeft overgenomen en [gedaagde partij] met die contractsoverneming heeft ingestemd, is bij de bepaling van de vraag of een klantenvergoeding behoort te worden toegekend en zo ja, welke som, de opbouw van de klantenkring en de ontwikkeling van de omzet vanaf (het begin van) de zeventiger jaren tot eind november 2004 relevant.
Artikel 6:159 lid 1 BW eist voor de totstandkoming van contractsoverneming een akte en [eisende partij] heeft die akte niet overgelegd, maar wel uitdrukkelijk het bewijs van die akte aangeboden. Voorts heeft [eisende partij] betoogd dat [gedaagde partij] de brief van 23 november 1998 aan [gedaagde partij] waarin [eisende partij] --kort samengevat-- heeft aange-kondigd dat de activiteiten van (onder meer) [X] in [eisende partij] zullen wor-den ondergebracht, voor akkoord getekend heeft geretourneerd.
6.6
Op grond van artikel 85 Rv. is [eisende partij], indien zij zich op een stuk beroept, gehouden een afschrift daarvan bij te voegen. Noch van de akte noch van de voor akkoord ondertekende brief is een afschrift overgelegd, hoewel [gedaagde partij] bij conclusie van antwoord zowel het bestaan van de akte als van haar instemming heeft bestreden. Bij conclusie van repliek heeft [eisende partij] gesteld dat de akte zich in één van de vele dozen bevindt waarin [eisende partij] haar archief bewaart in verband met de verhuizing van haar kantoor van Twello naar Deventer. De kantonrechter acht dit geen geldig excuus. De vordering tot betaling van de klantenvergoeding hangt met de gestelde, toegestemde contractsoverneming immers onlosmakelijk samen en het belang van de akte en de brief is evident. De kantonrechter zal [eisende partij], die zowel bij dagvaarding als bij conclusie van repliek de kans (en de rechtsplicht) had een fotokopie van bedoelde stukken over te leggen, dan ook niet in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen en passeert ook het aanbod van [eisende partij] het bestaan van de akte en van de brief alsnog te bewijzen. [eisende partij] heeft op dit punt geen bewijs middels getuigen aangeboden.
6.7
Bij deze stand van zaken is uitgangspunt dat de agentuurovereenkomst tussen partijen sinds 1998 bestaat. Tussen partijen staat vast dat zij met ingang van dat jaar in elk geval feitelijk zijn gaan samenwerken.
Tussen partijen staat tevens vast dat [eisende partij] een nieuwe klant ([B]) heeft aangebracht (provisie € 19.860) en dat de reeds bestaande klant [D] een machine heeft ge-kocht (provisie € 37.445). Voorts is aan [eisende partij] een provisie van € 3.000 uit-betaald vanwege de verkoop van een machine aan Suiker Unie, bestemd voor Slovenië.
In het midden kan blijven of [eisende partij] eind 1997 begin 1998 ook heeft bemiddeld bij de verkoop aan Sivomatic, nu [eisende partij] heeft gesteld dat [X] tot 1 ja-nuari 1999 juridisch de handelsagent was.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [gedaagde partij] dat de aan de Suiker Unie verkochte machine buiten beschouwing moet blijven omdat deze machine niet voor Nederland was bestemd. Uit het vaststaande feit dat aan [eisende partij] ter zake van deze verkoop een provisie is uitgekeerd blijkt reeds het tegendeel.
6.8
Van belang is niet of [eisende partij] in vergelijking met andere handelsagenten al dan niet matig heeft gepresteerd. De klantenvergoeding is geen beloning voor bewezen diensten; daarvoor is de provisie bestemd. De klantenvergoeding is bestemd om het verlies aan inkomsten ontstaan door de beëindiging van de overeenkomst, welke inkomsten verband houden met de door de handelsagent opgebouwde klantenkring, te compenseren (vgl. HR 10 januari 1992, NJ 1992-576).
6.9
[gedaagde partij] heeft wel betwist dat de klanten [B] en [D] haar geen aanzienlijk voordeel zul-len opleveren, maar die stelling is weinig aannemelijk. Indien moet worden aangenomen dat de machines van [gedaagde partij] een lange levensduur hebben en dat nabestellingen daarom zeldzaam zijn, dan blijft van belang dat [gedaagde partij] zelf heeft gesteld dat de in de brief van [eisende partij] d.d. 25 oktober 2004 genoemde provisiebedragen, behoudens de provisie in verband met de machines verkocht aan [B], [D] en Suiker Unie, samenhangen met geleverde onderdelen en dat [gedaagde partij] de stelling van [eisende partij] bij repliek sub 31 dat [gedaagde partij] profijt trekt uit de opgebouwde klantenkring vanwege onderhoud aan- en levering van onderdelen voor de machines, bij dupliek niet heeft weersproken.
Aannemelijk is dat juist in de levering van onderdelen en het verrichten van onderhoud in com-binatie met de lange levensduur van de machines een aanzienlijk voordeel voor [gedaagde partij] ligt besloten. Het is dan ook billijk dat aan [eisende partij] een vergoeding wordt toege-kend. [eisende partij] ontbeert door de opzegging van de overeenkomst provisie.
6.1
De ontvangen provisie wegens verkochte machines zal tot uitgangspunt worden genomen nu de overige provisie met verkochte onderdelen samenhangt en gesteld noch gebleken is dat die on-derdelen verband houden met machines die door de bemiddeling van [eisende partij] zijn verkocht.
De kantonrechter acht het billijk de provisie [B] ad € 19.860 volledig mee te wegen nu dit in elk geval een nieuwe klant betreft en de provisie [D] ad € 37.445 voor de helft nu [D] reeds een bestaande klant is. Of Suiker Unie een nieuwe klant betreft is onduidelijk gebleven. Wel staat vast dat [eisende partij] ook met deze klant bemoeienis heeft gehad. De kantonrechter zal de provisie, mede gelet op het relatief geringere bedrag, volledig meewegen.
De kantonrechter komt aldus, mede gelet op alle overige omstandigheden, tot het door hem redelijk en billijk geachte bedrag van € 8.316,50 ([€ 37.445 : 2 + € 19.860 + € 3.000] : 5).