ECLI:NL:RBZLY:2006:AV6351

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
118324 / KG ZA 06-95
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag in kort geding tussen eiser en P&I Houtbewerking BV

In deze zaak vorderde eiser de opheffing van beslag dat door P&I Houtbewerking BV was gelegd op zijn onverdeelde helft van een woonhuis en op bankrekeningen. De procedure vond plaats in kort geding bij de Rechtbank Zwolle-Lelystad. Eiser stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen met P&I Houtbewerking. P&I Houtbewerking voerde aan dat eiser mondeling opdracht had gegeven voor de productie van puzzels en dat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen vereiste stelt voor spoedeisend belang in dit soort zaken. De rechter concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de bodemrechter in een later stadium zou kunnen vaststellen dat eiser de opdracht aan P&I Houtbewerking had verstrekt. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van P&I Houtbewerking tot dat moment waren begroot op EUR 1.148,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 23 maart 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 118324 / KG ZA 06-95
Vonnis in kort geding van 23 maart 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. G.J. Dommerholt,
advocaat mr. J.A. van Oudendijk te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P&I HOUTBEWERKING BV,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde,
procureur mr. E.A.M. Claassen,
advocaat mr. H.A. Seferina te Etten-Leur.
Partijen zullen hierna [eiser] en P&I Houtbewerking genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van P&I Houtbewerking.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 23 juni 2005 is de vennootschap onder firma "[A] v.o.f." opgericht. [eiser] (vanaf 23 juni 2005), dhr. [vennoot 2] (in de periode van 23 juni 2005 tot 12 december 2005) en mw. [vennoot 3] (vanaf 12 december 2005) zijn vennoten (geweest) in [A]. De door [A] gedreven onderneming, die zich bezighoudt met het ontwikkelen en laten produceren van (educatieve) puzzels, werd voor 23 juni 2005 voor rekening van [eiser] gedreven.
2.2. P&I Houtbewerking houdt zich onder andere bezig met machinale houtbewerking.
2.3. Nadat P&I Houtbewerking op 5 juni 2005 een offerte aan [eiser] heeft uitgebracht hebben [eiser] en P&I Houtbewerking overeenstemming bereikt over de (mogelijke) productie van 150.000 stuks beuken puzzels, 150.000 stuks opbergcassettes en 3.000 stuks kunststof puzzels door P&I Houtbewerking voor een prijs van EUR 1.837.500,00. Ook is overeenstemming bereikt over een betalingsschema. Later hebben partijen ook gesproken over de productie van nog minstens 50.000 puzzels en nog eens 150.000 puzzels.
2.4. Bij brief van 18 januari 2006 heeft P&I Houtbewerking [eiser] voor zover van belang bericht:
"Naar aanleiding van ons telefoongesprek van 17 januari 2006 waarin wij hebben gesproken om de gemaakte afspraken weer te geven het volgende:
1. P&I Houtbewerking b.v. zal de opdracht die u in 2005 mondeling aan ons heeft verstrekt, en zoals deze in onze offerte van 5 juni 2005 omschreven 150.000 puzzels betreffende Brussel conform sample leveren. Het betalingsvoorstel welke aan u is overhandigd, waarin wij uitgaan van deelbetalingen zal worden gehanteerd. De prijzen zullen voor heel 2006 vaststaan.
2. Voor de opdracht van 50.000 puzzels Europa hebben wij de volgende afspraak staan. Ook hierbij gelden de afspraken zoals in punt 1.
3. De afspraken die wij gemaakt hebben voor Canada (150.000 puzzels) liggen anders i.v.m. de logistiek en papierwerk dat door u verzorgd wordt. Hierbij is de afspraak dat onze prijs EUR 12,25 - 2,25 (zijnde de verpakking en inpakken) dus door EUR 10,00 u hierbij een commissie ontvangt van EUR 1,00 per geleverde puzzel. Ook ontvangt u het meerdere die wij doorberekenen aan Canada zijnde EUR 14,00 - 12,25 = 1,75. Totaal dus EUR 1,75 + EUR 1 = EUR 2,75 per geleverde puzzel.
[...]
Voor ontvangst
[w.g. [eiser]]"
2.5. [eiser] heeft geen betalingen aan P&I Houtbewerking verricht.
2.6. Bij brief 14 februari 2006 heeft P&I Houtbewerking [eiser] bericht:
"Zoals reeds aangekondigd ontbindt cliënte hierbij de overeenkomst die tot stand is gekomen naar aanleiding van de offerte die cliënte u op 5 juni 2005 zond".
2.7. Na op 16 februari 2006 verkregen verlof heeft P&I Houtbewerking op de onverdeelde helft van het woonhuis van [eiser] en zijn echtgenote en op een aantal bankrekeningen van [eiser] beslag doen leggen in verband met de door P&I Houtbewerking geleden en te lijden schade.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - de opheffing van de onder 2.7 genoemde beslagen.
3.2. P&I Houtbewerking voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Als meest verstrekkend verweer heeft P&I Houtbewerking gesteld dat [eiser] geen spoedeisend belang bij zijn vordering heeft en hij mitsdien niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De voorzieningenrechter volgt P&I Houtbewerking hierin niet. Artikel 705 Rv biedt een eigen rechtsgang ten behoeve van de opheffing van beslagen, welke rechtsgang plaatsvindt in de vorm van een kort geding ten overstaan van de voorzieningenrechter. Een spoedeisend belang is blijkens de parlementaire geschiedenis geen voorwaarde voor toegang tot deze rechtsgang. Zo lichtte de regering artikel 705 als volgt toe:
"Door het schrappen van de vanwaardeverklaringsprocedure neemt het belang van een behoorlijke regeling van de vordering tot opheffing van het beslag toe. In het eerste lid is buiten twijfel gesteld dat steeds opheffing kan worden gevorderd in kort geding voor de voorzieningenrechter die het verlof heeft gegeven, zowel door de beslagenen als door andere belanghebbenden [...]" (Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (inv. 3, 5 en 6), p . 313)
Reeds hierom faalt dit verweer.
4.2. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.3. [eiser] stelt zich op het standpunt dat P&I Houtbewerking geen vordering op hem heeft aangezien geen overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat hij aan het verstrekken van de opdracht conform de offerte van 5 juni 2005 de (niet vervulde) voorwaarde heeft verbonden dat hij de benodigde financiering zou kunnen verkrijgen, zodat van een ontbinding van een overeenkomst en schadevergoeding evenmin sprake kan zijn. P&I Houtbewerking heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] eind juni/begin juli 2005 mondeling opdracht heeft verstrekt aan haar conform voornoemde offerte.
4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, niet onaannemelijk is dat de bodemrechter, later oordelende, vast zal stellen dat [eiser] voornoemde opdracht aan P&I Houtbewerking heeft verstrekt.
Hetgeen partijen ter zitting omtrent de opdrachtverlening hebben verklaard staat lijnrecht tegenover elkaar, zodat aan de verklaringen van P&I Houtbewerking niet zonder meer doorslaggevende betekenis zal kunnen worden toegekend. P&I Houtbewerking weet zich echter gesteund door de door [eiser] ondertekende brief van 18 januari 2006 waarin ongeclausuleerd wordt gesproken over het verstrekken van de opdracht door [eiser].
[eiser] heeft betoogd dat hij niet heeft ingestemd met de inhoud van deze brief, maar slechts "voor ontvangst" heeft getekend. Gelet op de inhoud van de brief, waarin op zakelijke wijze de eerder, volgens P&I Houtbewerking, gemaakte afspraken schriftelijk worden vastgelegd, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [eiser] wel heeft moeten begrijpen dat hij door zijn handtekening bevestigde dat hij instemde met de inhoud van de brief, temeer nu hij daartegen op geen enkele wijze heeft geprotesteerd.
Hetgeen [eiser] overigens tegen de (deugdelijkheid van de) vordering heeft ingebracht, doet aan het voorgaande niet af. Zo heeft [eiser] gesteld dat het niet logisch zou zijn dat hij een opdracht van een dergelijke omvang zou verstrekken zonder voldoende financiering. Hetzelfde, maar dan omgekeerd, kan echter ook van P&I Houtbewerking worden gezegd; niet valt in te zien dat zij, dat zij op basis van een voorwaardelijke opdracht reeds aanzienlijke kosten zou maken, zoals thans is geschied.
Voorts heeft [eiser] naar voren gebracht dat blijkens het overeengekomen betaalschema, de eerste aanbetaling reeds voor 1 juli 2005 had moeten worden gedaan. Het is in de visie van [eiser] opmerkelijk dat P&I Houtbewerking niet eerder dan januari 2006 heeft aangemaand tot betaling. Voldoende aannemelijk is echter geworden dat P&I Houtbewerking in de tussentijd niet heeft "stilgezeten". Door [eiser] is niet weersproken dat P&I Houtbewerking zich immers na 1 juli 2005 moeite heeft getroost de financiering voor [eiser] rond te krijgen teneinde de uitvoering van de overeenkomst tot een goed einde te brengen.
4.5. [eiser] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schade niet voldoende is onderbouwd.
Hetgeen [eiser] in dit verband naar voren heeft gebracht, kan niet leiden tot opheffing van de beslagen. Blijkens de door P&I Houtbewerking als productie 6 in het geding gebrachte opstelling van de schade is P&I Houtbewerking voornemens óók de gederfde winst als schade te vorderen. Onweersproken is dat die ten aanzien van de ontbonden overeenkomst, die betrekking heeft 150.000 puzzels, meer dan EUR 1.000.000,- bedraagt. P&I Houtbewerking heeft beslag gelegd voor een bedrag van EUR 300.000,- zodat geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de vordering te ruim is begroot.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P&I Houtbewerking worden begroot op:
- vast recht EUR 244,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.148,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van P&I Houtbewerking tot op heden begroot op EUR 1.148,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2006.