ECLI:NL:RBZLY:2006:AV6125

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
307320 HA 06-120
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij Rabobank

In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en de coöperatie Coöperatieve Rabobank Dalfsen-Hasselt U.A. [verzoeker] had verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, waarbij hij een vergoeding van € 153.133,00 bruto eiste. De bank had zich neergelegd bij de ontbinding, maar verzet zich tegen de hoogte van de vergoeding en bood eerder een bedrag van € 65.000,00 aan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord waren dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was. De rechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en een vergoeding van € 95.000,00 bruto toegekend aan [verzoeker].

De zaak kwam voort uit een conflict over de werkrelatie tussen [verzoeker] en de bank, waarbij [verzoeker] zich niet in staat voelde om zijn functie als account manager financieel advies te blijven uitoefenen na een periode van ziekte. De bank had [verzoeker] eerder een andere functie aangeboden, maar hij weigerde deze, wat leidde tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de bank niet als goed werkgever had gehandeld door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te initiëren zonder voldoende overleg en zonder de adviezen van deskundigen te betrekken. De rechter concludeerde dat de bank de dienstjaren van [verzoeker] bij de berekening van de vergoeding moest meetellen, aangezien de afzonderlijke Rabobanken als één werkgever moesten worden beschouwd.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 april 2006, tenzij [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding introk. De bank werd veroordeeld tot betaling van de vergoeding aan [verzoeker] en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 307320 HA VERZ 06-120
datum : 21 maart 2006
Beschikking op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van:
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder ook te noemen [verzoeker],
gemachtigde mr. F.J.T. van Gelderen, advocaat, postbus 1084, 3600 BB Maarssen,
tegen
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK DALFSEN-HASSELT U.A.,
gevestigd te Dalfsen,
gedaagde,
verder ook te noemen de bank,
gemachtigde mr. G.G. Vermeulen, advocaat, postbus 479, 7600 AL Almelo.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift vergezeld van bijlagen en het verweerschrift, welk verweerschrift overigens ook een verzoek tot ontbinding bevat voor het geval het verzoek van [verzoeker] mocht worden afgewezen dan wel hij zijn verzoek mocht intrekken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2006.
Verschenen zijn:
-[verzoeker], bijgestaan door mr. Van Gelderen voornoemd;
-namens de bank drs. [R], manager private banking en leidinggevende van [verzoeker], alsmede mevrouw [C], HR-adviseur, bijgestaan door mr. Vermeulen voornoemd.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.
Het geschil en de beoordeling
1.1
[verzoeker] heeft wegens gewijzigde omstandigheden de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ver-zocht. Hij vindt dat aan hem een vergoeding van € 153.133,00 bruto, uitgaande van factor C=1,5 moet worden toegekend.
1.2
De bank heeft zich bij de verzochte ontbinding neergelegd nu [verzoeker] afscheid van haar wil nemen en de bank [verzoeker] niet tegen zijn zin aan haar wil binden. Wel heeft de bank zich verzet tegen de gevraagde vergoeding en het door haar eerder aangeboden bedrag van € 65.000,00 bruto uitgaande van een beëindiging van het dienstverband per 1 januari 2006 en daarom thans vermin-derd met het bedrag van drie maandsalarissen, wederom aangeboden.
1.3
Bij vonnis in kort geding van 20 januari 2006 is [verzoeker] in het ongelijk gesteld. [verzoeker] eiste, kort samengevat, met name tewerkstelling in zijn functie als account manager financieel advies en rehabilitatie. Tegen het vonnis is geen appèl ingesteld.
2.1
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd.
2.2
[verzoeker] is gerekend vanaf [datum] eerst bij drie andere Rabobanken werkzaam geweest en sedert 1 april 1994 bij de (rechtsvoorgangster van de) Rabobank Dalfsen-Hasselt als account manager financieel advies, laatstelijk tegen een salaris van € 4.178,84 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten. Hij is [X] jaar oud.
2.3
[verzoeker] heeft gedurende voornoemd dienstverband steeds naar volle en wederzijdse tevredenheid van partijen gefunctioneerd en nooit enigerlei serieuze op- en/of aanmerking gehad op zijn functioneren.
2.4
Zonder redelijk vooroverleg en zonder dat [verzoeker] ook maar het geringste vermoeden had, werd hem, nadat hij zich op 31 mei 2005 wegens een burnout ziek had gemeld en nadien twee gesprekken met [collega] had gevoerd, op 28 juli 2005 door deze telefonisch verteld dat de bank van hem afscheid wilde nemen en dat hij niet in zijn functie kon terugkeren. Bij brief van 12 oktober 2005 zijn hem in aansluiting op dit telefoongesprek en andere, latere gesprekken een drietal, overigens onacceptabele, voorstellen gedaan.
2.5
De bank heeft op geen enkele wijze enige rechtvaardiging kunnen geven om [verzoeker] uit zijn functie te ontheffen, althans hem niet meer in de gelegenheid te stellen zijn bedongen werkzaamheden te verrichten.
2.6
[verzoeker] betwist ten stelligste dat hij onvoldoende zou hebben gefunctioneerd. Zo er al sprake zou zijn geweest van onvoldoende functioneren is zijdens de bank geen sprake geweest van eniger-lei corrigerende en/of ondersteunende en/of begeleidende maatregel. [verzoeker] is vanwege de hoge werkdruk uitgevallen; hij verrichtte zijn functie met genoegen.
2.7
Met haar beslissing heeft de bank zeer onzorgvuldig gehandeld en evident gehandeld in strijd met goed werkgeverschap.
3.1
De bank heeft de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bestreden op --samengevat weergegeven-- de volgende gronden.
3.2
Voor haar doen zelfs op indringende wijze heeft de bank al vanaf 2002 en op heldere wijze vanaf in ieder geval eind 2004 naar [verzoeker] aangegeven dat hij zijn wijze van functioneren binnen de inhoudelijk en bancair gevoelige functie van account manager financieel advies zal moeten aanpassen. [collega] heeft eind 2004 zelf coaching en begeleiding aangeboden. [verzoeker] heeft dit niet opgepakt.
3.3
De druk die [verzoeker] ongetwijfeld ook zelf binnen zijn functie heeft gevoeld, heeft begin 2005 geleid tot een sabbatical van zes weken en op 31 mei 2005 tot een volledige uitval. Gedurende het gehele jaar 2005 heeft [collega] open en duidelijk met [verzoeker] gecommuniceerd en aangegeven dat [verzoeker] niet in zijn eigen functie kon terugkeren.
3.4
[verzoeker] hield onvoldoende afstand tot zijn klanten, had moeite met de door Rabobank Nederland vastgestelde procedureregels, maakte geen beleggingsplannen ten behoeve van zijn accounts, zegde klanten een spaarrente toe op een gewone rekening-courant, kampte met achterstanden in het registreren van zijn werkzaamheden, stelde soms geen doelrisicoprofielen op en had een negatieve invloed op de afdeling door steeds weer het beleid ter discussie te stellen. De handel-wijze van [verzoeker] leverde voor de bank te grote financiële risico’s op.
3.5
[verzoeker] heeft het besluit van de bank niet bestreden. Hij heeft zelf aan de bank gevraagd om voor-stellen voor een exit-traject te doen. De bank heeft die voorstellen bij brief van 12 oktober 2005 geformuleerd.
3.6
Inmiddels is er sprake van klagende bankklanten over met name de adviseringskwaliteit van en de begeleiding door [verzoeker]. Er ligt al een claim tot schadevergoeding van 1 miljoen. De bank miskent geenszins de bij [verzoeker] aanwezige kwaliteiten. Vandaar dat zij uiteindelijk op zoek is gegaan naar de passende en vrijwel gelijkwaardige functie van adviseur hypotheken en vermogen. [verzoeker] kan daarin een nieuwe start maken zonder gehinderd te worden door zijn verleden en de druk van zijn oude klanten. Op geen enkele wijze heeft de bank enig toekomstperspectief van [verzoeker] binnen haar organisatie definitief ter discussie gesteld.
3.7
De bank acht onjuist en onaanvaardbaar dat [verzoeker], zelfs nadat hij het kort geding heeft verloren weigert de geboden functie op te pakken, ook niet tijdelijk en als opstap naar een situatie waarin hij wellicht alsnog op zijn oude stoel zal kunnen plaatsnemen. [verzoeker] miskent de vrijheid die de bank als werkgeefster heeft om haar werkzaamheden in te richten op een wijze die zij in het belang van de organisatie acht. Gemotiveerd en gedocumenteerd is telkens uitgebreid aan [verzoeker] aangegeven en met hem besproken waarom hij bij voorkeur niet op zijn huidige stoel moet blij-ven zitten.
3.8
[verzoeker] heeft alleen op 6 februari 2006 werkzaamheden als adviseur hypotheken en vermogen verricht. De dag erna werd de bank geconfronteerd met het verzoek tot ontbinding van de arbeids-overeenkomst. Ingaande 8 februari 2006 is [verzoeker] in verband daarmee vrijgesteld van zijn werk-zaamheden.
3.9
Er bestaat geen grond aan [verzoeker] een vergoeding toe te kennen nu voor hem een geschikte functie, met volledig behoud van salaris, beschikbaar is. Desalniettemin is de bank bereid [verzoeker] een ver-goeding te betalen.
4.1
De kantonrechter overweegt het volgende.
4.2
De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden nu [verzoeker] dat verzoekt en de bank zich daartegen niet verzet. De onderlinge verhoudingen zijn inmiddels zodanig verstoord dat een vruchtbare samenwerking niet meer haalbaar is. De inzet van de procedure betreft dus de vraag of en zo ja, welke vergoeding aan [verzoeker] moet worden toegekend.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een op-zegverbod.
4.3
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] zijn functie grotendeels steeds tot (zeer) grote tevredenheid van de bank heeft uitgeoefend. Grotendeels, omdat het beoordelingsrapport over het jaar 2002 in de onderbouwing van de totaalbeoordeling ‘goed’ kritiekpunten bevat:
“…Ik heb wel het gevoel dat je het doorbreken van kaders en richtlijnen als een uitdaging ziet…Commercieel bekeken ben je hartstikke interessant bezig, maar vanuit risicoperspectief kunnen zo nu en dan vraagtekens worden gezet…probeer je creativiteit binnen de geformuleerde spelregels te houden.” en ook: “Op commercieel vlak heb je goed gepresteerd. Je externe gerichtheid is prima te noemen. Je mag iets meer de spelregels bij je beslissingen betrekken en intern meer letten op de impact van je gedrag op anderen.”
De totaalbeoordeling over 2003 was ‘zeer goed’ maar vermeldt wel: Je werkt alleen onvoldoende je klantencontacten in OLI af, getuige het groot aantal rode actiepunten”.
In het zogeheten popgesprek op 21 juni 2004 van [verzoeker] met [collega] is onder meer aan de orde gekomen de weerstand van [verzoeker] tegen de productstandaardiseringstendens en het door de bank gehanteerde concept van integrale klantbediening. [verzoeker] heeft het vastgestelde beleid regelmatig weer ter discussie gesteld.
De onderbouwing van de totaalbeoordeling ‘goed’ over 2004 houdt in:
“Je kan uit de resultaten merken dat je een sterke focus hebt op hypotheken en beleggen. Qua competentiedoelen is het grotendeels een herhaling van zetten ten opzichte van de beoordeling van 2003. Daarin ook gevraagd om goed om te gaan met OLI en je portefeuilleplan. Ik heb tijdens gesprekken met je geconstateerd dat je moeite hebt met het ingezette beleid van Rabo-bank Nederland. Jouw resultaten spreken dit niet tegen: nog relatief weinig producten uit schade en betalen. Probeer een constructieve bijdrage te leveren aan het verkoopoverleg. Probeer te inspireren in plaats van te remmen. In juli hebben we bovenstaande besproken en heb je aange-geven er ‘voor te gaan’. De afgelopen maanden heb ik dit nog onvoldoende gesignaleerd. Je geeft zelf aan tot de ‘+20%’ te horen. Ik zie het bijbehorende gedrag hiervan graag in 2005 terug en nodig je graag uit om het komend jaar de (cultuur)slag te maken. Ik ben graag bereid je hierbij te coachen, als je me dat toestaat.”
Voorts vermeldt het verslag dat [verzoeker] zich moet houden aan de bestaande afspraken met betrekking tot communicatie en overdracht en het vastgestelde beleid niet telkens ter discussie moet stellen.
4.4
Onbestreden is dat de druk die [verzoeker] in relatie tot zijn werk heeft gevoeld begin 2005 heeft geleid tot een sabbatical en per 31 mei 2005 tot een volledige uitval. Hoewel [verzoeker] die druk ter terecht-zitting desgevraagd geheel heeft gedefinieerd als tijdsdruk (in de zin van: te veel moeten doen in de beschikbare tijd) heeft hij de kantonrechter er in het licht van de hiervoor bedoelde verslagen niet van kunnen overtuigen dat díe werkdruk een wezenlijke rol bij het ontstaan van de spannin-gen heeft gespeeld. Voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] moeite had met het naleven van de bij de bank heersende regels en het zich houden aan de geldende afspraken. Een sterk commerciële inslag, waarover [verzoeker] onmiskenbaar beschikt, verdraagt zich nu eenmaal vaak maar moeilijk met het naleven van regels, afspraken en richtlijnen. Die worden bij het nastreven van het com-merciële doel vaak als hinderlijk ervaren. Zowel in het verslag van bedoeld popgesprek als in de beoordelingsverslagen komen zowel de commerciële, op de totstandkoming van overeenkom-sten gerichte, werkhouding als de moeite met het naleven van allerhande regels van [verzoeker] naar voren. Het is te begrijpen en te billijken dat de bank van dit laatste in het licht van de toegeno-men aandacht voor de zorgplicht van banken jegens hun klanten en de daarmee verband hou-dende, soms gehonoreerde (forse) schadeclaims een punt heeft gemaakt.
De werkdruk in de door [verzoeker] bedoelde zin komt in geen van voornoemde stukken aan de orde, ook niet in het verslag van het beoordelingsgesprek op 8 december 2004, toen volgens [verzoeker] de werkdruk --in de zin van tijdsdruk-- al zeer hoog was. De Arbo-arts heeft in zijn probleemanaly-se van 5 augustus 2005 gesteld dat bij [verzoeker] “een weerstand naar het werk” aanwezig is waarvan onduidelijk is of die kan worden opgelost en niet dat [verzoeker] het gewoon te druk heeft. Bedoelde weerstand wijst op de aanwezigheid van andere spanningen dan die welke worden veroorzaakt door een gebrek aan tijd. De bank heeft overigens betwist dat de hoeveelheid werk niet in de beschikbare tijd kon worden verricht.
De slotsom luidt dat de bank op te billijken gronden het functioneren van [verzoeker] op bedoelde kri-tiekpunten aan de orde heeft gesteld. De vraag is of de bank daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, welke vraag hierna zal worden behandeld.
4.5
[collega] heeft na de ziekmelding van [verzoeker] op 31 mei 2005 op 12 juli 2005 met [verzoeker] gesproken. Het hiervan door [collega] opgemaakte verslag is om onduidelijke redenen niet aanstonds door [collega] aan [verzoeker] toegezonden; hij heeft het voor het eerst begin 2006 onder ogen gekregen. [collega] maakt in dit verslag onder meer melding van de opgave van [verzoeker] dat hij in zijn functie zijn klantencontacten zeer waardeert en ook blij is met de mogelijkheid om dichtbij huis te wer-ken, de door zijn functie geboden vastigheid, zijn leuke collega’s en zijn fijne klanten, maar dat de strengere eisen in het kader van de zorgplicht en risicohouding verstarrend op hem werken. Ook is de bedieningsvisie van de Rabobank niet zijn visie en hebben het afgelopen jaar hierover al diverse botsingen plaatsgevonden. [verzoeker] behoeft vrijheid en ziet zich als ‘een avonturier’.
Naar het oordeel van de kantonrechter passen de door [collega] genoteerde uitlatingen in het vo-renstaande beeld van [verzoeker] ontleend aan de eerdere gespreksverslagen, ook al betwist [verzoeker] dat het verslag van [collega] een juiste weergave van het gesprek is.
4.6
[collega] heeft in bedoeld verslag ook geschreven dat de met [verzoeker] op 12 juli besproken vragen (zoals: zijn [verzoeker] en de bank uit elkaar gegroeid en moet [verzoeker] straks weer terugkeren naar zijn eigen portefeuille en naar zijn eigen afdeling?) “zorgvuldig” moeten worden beantwoord, waar-bij “ook de adviezen van de deskundigen, zoals Avenarius (bedrijfsarts) en de psycholoog van de HSK-groep” zullen worden betrokken.
Van dat voornemen is weinig terechtgekomen nu [collega] zestien dagen later, op 28 juli [verzoeker] nota bene per telefoon en vlak voor diens vakantie heeft verteld dat zijn “terugkeer naar zijn porte-feuille en de afdeling geen optie is” omdat [verzoeker] en de bank uit elkaar zijn gegroeid en [verzoeker] bij terugkeer weer in zijn door [collega] bekritiseerde gedrag zal terugvallen. De visie van klantbe-diening, aldus het verslag van het telefoongesprek, strookt niet met de visie van [verzoeker]. Er bestaat onvoldoende balans tussen de belangen van de bank en die van de klant, zulks ten nadele van de bank en de zorgplicht en regelgeving worden onvoldoende in acht genomen. Een en ander is niet alleen in de voorbije jaren vastgesteld, aldus [collega], maar ook nadat dossiers van [verzoeker] door andere account managers waren overgenomen. Hoe reïntegratie en outplacement precies zouden worden ingevuld was volgens het verslag van het telefoongesprek nog niet duidelijk.
Desgevraagd heeft [collega] ter terechtzitting wel verklaard dat bedoelde mededeling van zijn besluit aan [verzoeker] in overleg met de bedrijfsarts heeft plaatsgevonden, maar gesteld noch gebleken is dat de bedrijfsarts zich omtrent de geschiktheid van [verzoeker] voor zijn functie heeft uitgelaten, terwijl bedoelde adviezen op 28 juli niet beschikbaar waren, laat staan dat de inhoud daarvan met [verzoeker] was besproken. De behandeling door een psycholoog verbonden aan de HSK-groep moest nog beginnen. Ook hetgeen na de overname van de dossiers --kennelijk in verband met de ziekte van [verzoeker]-- door de andere account managers was geconstateerd, is niet eerst met [verzoeker] besproken. Onduidelijk is gebleven wat uit die overgenomen dossiers ten aanzien van het func-tioneren van [verzoeker] nu precies is gebleken en of dat het directe ingrijpen door [collega] kon recht-vaardigen.
De kantonrechter is van oordeel dat de bank in zoverre niet als goed werkgeefster heeft gehan-deld. De bank had, na ommekomst van de vakantie van [verzoeker], en eventueel in overleg met de psycholoog en de bedrijfsarts, conform het voornemen van 12 juli, met [verzoeker] moeten doorspre-ken of en zo ja, in welke mate hij voldoende geschikt was voor de functie van account manager financieel advies, zonodig mede aan de hand van hetgeen tijdens de afwezigheid van [verzoeker] was geconstateerd. Er bestond geen enkele reden haastig te handelen, nu [verzoeker] eind juli nog steeds ziek was, aanwijzingen van zijn spoedig herstel ontbraken en zijn vakantie aanstaande was.
4.7
Daarbij wordt opgemerkt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de handelwijze van [verzoeker], met name zijn beleggingsadviezen aan klanten in het verleden, daadwerkelijk tot schade-claims heeft geleid. Desgevraagd heeft de bank omtrent de gestelde claim van 1 miljoen geen enkele duidelijkheid kunnen verschaffen, met name ook niet in hoeverre [verzoeker] voor die claim verantwoordelijk kan worden gesteld, noch daarover stukken in het geding gebracht. Uit de in dit verband wel overgelegde stukken (verslagen van gesprekken met de klanten [a] en [b] en een email inzake klant [c]) kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [verzoeker] ten aanzien van deze klanten onjuiste adviezen heeft verstrekt. De klachten van deze klan-ten liggen in de periode september 2005 tot en met januari 2006 en zijn niet met [verzoeker] besproken.
[verzoeker] heeft ter zitting betwist dat hij onjuiste adviezen heeft verstrekt.
4.8
De kantonrechter acht het verloop van de gebeurtenissen na afloop van de vakantie van [verzoeker] minder relevant, omdat het besluit dat [verzoeker] niet in zijn eigen functie mocht terugkeren was genomen, de bank dat besluit handhaafde en partijen bij de onderhandelingen dit besluit kennelijk tot uitgangspunt hebben genomen.
Blijkens de brief van 12 oktober 2005 namens de bank was het onderwerp van de gesprekken die in de daarvoor gelegen weken met [verzoeker] waren gevoerd “het gegeven dat de bank tot het oordeel is gekomen dat haar arbeidsrelatie met ([verzoeker]) tot een einde dient te komen.” De stelling van de bank dat het juist [verzoeker] was die, gegeven het besluit van de bank, de beëindiging van de arbeidsrelatie wenste staat met deze zinsnede op gespannen voet, hoewel, gegeven de weigering van [verzoeker] de hem later aangeboden functie van adviseur hypotheken en vermogen (definitief) te accepteren, ook niet na de voor hem negatieve uitslag van het kort geding, goed voorstelbaar is dat ook [verzoeker] vooral op de beëindiging van het dienstverband mits tegen aantrekkelijke condities, heeft ingezet. Het briefje van de bedrijfsarts van 30 september 2005 wijst ook in deze richting.
4.9
[verzoeker] heeft bedoelde functie geweigerd omdat hij zich niet met het besluit van [collega] kan verenigen en hij de functie als een degradatie beschouwt.
Volgens de bank gaat het om een vrijwel gelijkwaardige functie en is [verzoeker], nu hij zich per 21 december 2005 weer hersteld achtte, deze functie aangeboden, vooralsnog tijdelijk en als opstap om weer toe te groeien naar een situatie waarin hij wellicht alsnog en opnieuw op zijn oude stoel kan plaatsnemen. In de nieuwe functie zal [verzoeker] niet meer worden gehinderd door de druk van zijn oude klanten. Een ander klantenbestand met een schone start, aldus de bank.
4.1
Naar het oordeel van de kantonrechter is, anders dan de bank heeft betoogd, in verband met de vaststelling van de vraag welke vergoeding moet worden toegekend, niet van wezenlijk belang dat [verzoeker] de functie van adviseur hypotheken en vermogen is aangeboden en dat hij die functie alsnog kan bekleden. Ook niet nadat in kort geding de vordering van [verzoeker] tot wedertewerkstel-ling in zijn eigen functie is afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de door de bank na het gesprek op 12 juli 2005 gevolgde route in strijd is met goed werkgeverschap en dat de ver-storing van de onderlinge verhoudingen vooral toen en daardoor is begonnen.
[verzoeker] kan worden verweten dat hij zich de in de loop van de tijd op hem geuite kritiek onvol-doende heeft aangetrokken en zijn gedrag niet, althans niet voldoende heeft aangepast.
4.11
De kantonrechter acht op grond van alle omstandigheden van het geval een vergoeding gebaseerd op factor C=1 billijk. Enige aftrek omdat [verzoeker] krachtens een afspraak tussen partijen sedert begin februari 2006, hoewel hersteld, geen werkzaamheden meer verricht, is redelijk.
De kantonrechter zal de dienstjaren vanaf 1984 meetellen omdat de Rabobanken, hoewel in juridisch opzicht zelfstandige rechtspersonen, in vergaande mate onderling samenwerken en zich als een eenheid naar buiten toe presenteren. Blijkens de Regeling TOV c.q. TOP voor Algemeen Directeuren, welke regeling voorziet in een “afscheidsvergoeding” bij voortijdig ver-trek van directeuren ten gevolge van boventalligheid, worden de dienstjaren van die directeuren vanaf de datum van indiensttreding bij de “Rabobank Groep” meegeteld.
Nu heeft de bank de regeling op dit punt verdedigd met de stelling dat directeuren van lokale Rabobanken, anders dan bij [verzoeker] het geval is, van hoger hand min of meer worden gedirigeerd, maar daaruit blijkt te meer dat er alle reden is de afzonderlijke Rabobanken, althans voor de bepaling van het aantal dienstjaren, als één en dezelfde werkgeefster te beschouwen.
4.12
Uitgaande van een maandsalaris van € 4.861,39 bruto inclusief 8% vakantiebijslag en een 13e maand, 21 dienstjaren en factor C=1 bedraagt de vergoeding € 102.089,19. De kantonrechter brengt hierop 50% van het salaris gedurende 3 maanden in mindering zodat resteert (afgerond) € 95.000,00 bruto.
De arbeidsovereenkomst zal met ingang van 1 april 2006 worden ontbonden, behoudens intrekking van het verzoek door [verzoeker]. Voor het geval [verzoeker] tot intrekking overgaat zal op het verzoek van de bank geheel overeenkomstig de beslissing op het verzoek van [verzoeker] en de gronden waarop die beslissing berust, worden beslist.
De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt op verzoek van [verzoeker] de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2006 tenzij [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding middels een aan de griffier van de sector kanton en de wederpartij gerichte brief, uiterlijk door hen te ontvangen op 28 maart 2006, intrekt;
- ontbindt, indien [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding overeenkomstig het hiervoor be-sliste tijdig heeft ingetrokken, op verzoek van de bank de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst eveneens met ingang van 1 april 2006, tenzij ook de bank haar verzoek tot ontbinding vervolgens intrekt en wel middels een aan de griffier van de sector kanton en de wederpartij gerichte brief, uiterlijk door hen te ontvangen op 31 maart 2006;
- kent aan [verzoeker], indien de arbeidsovereenkomst op grond van deze beschikking eindigt, een vergoeding toe van € 95.000,00 bruto en veroordeelt de bank tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker];
- compenseert in alle gevallen de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare te-rechtzitting van 21 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.