ECLI:NL:RBZLY:2006:AV5226

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/1543
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • W. Miltenburg
  • M. Wijnands-Veninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van plaatsing in een instelling voor Jeugdhulpverlening en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de weigering van de provincie Overijssel om een minderjarige, [N.d. G.], te plaatsen in een zorginstelling voor 24-uurszorg, zoals geïndiceerd door het Bureau Jeugdzorg Overijssel. De eisers, ouders van [N.d. G.], hebben verzocht om een beslissing op hun aanvraag voor plaatsing en om schadevergoeding voor immateriële schade die zij zouden hebben geleden door de vertraging in de zorgverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van de provincie om niet te beslissen op de aanvraag geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar en beroep openstaat tegen deze weigering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgplicht van de provincie al voortvloeit uit de Wet op de Jeugdzorg en dat er geen publiekrechtelijke rechtshandeling heeft plaatsgevonden die aanleiding geeft tot bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen recht op schadevergoeding bestaat in deze bestuursrechtelijke context. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers zich voor eventuele schadevergoeding tot de burgerlijke rechter moeten wenden, aangezien de aansprakelijkheid van de provincie een privaatrechtelijke aangelegenheid is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 05/1543
UITSPRAAK
In het geschil tussen:
[eisers], wonende te Almelo, eisers,
gemachtigde: mr. B. [B.], juridisch adviseur te Enschede,
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, ver-weerder,
gemachtigde: [mw. mr. T.A.M. v.d. E.] advocaat te Zwolle.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Verweerders besluit van 7 september 2005.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 21 juli 2005 is namens eisers aan verweerder verzocht om binnen twee weken na verzenddatum van de brief te beschikken [N. d. G.] wordt opgenomen in de 24-uurszorg van Trias Jeugdhulp alsmede dat de door het gezin geleden en te lijden schade wordt gecompenseerd.
Op 10 augustus 2005 heeft tussen eisers en hun gemachtigde een gesprek plaatsge-vonden met [mw. mr. T.A.M. v.d. E.], vertegenwoordigers van de provincie en van de betrokken instellingen.
Bij brief van 11 augustus 2005 is namens eisers een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering te beschikken op de aanvraag van 21 juli 2005.
Bij brief van 12 augustus 2005 is door [mw. mr. T.A.M. v.d. E.] namens de provincie aan eisers onder meer meegedeeld dat geen aansprakelijkheid voor welke schade dan ook wordt erkend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers onder toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 17 september 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank, alsmede een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij schrijven van 3 oktober 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Namens verweerder is bij brief van 6 oktober 2005 een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 10 oktober 2005 zijn namens eisers nadere stukken ingediend.
Bij uitspraak van 20 oktober 2005 met procedurenummer 05/1542 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door eisers ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De zaak is op 15 december 2005 ter zitting behandeld, alwaar namens eisers hun gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij mr. drs. H. [R.], ambtenaar der provincie, in het bijzijn van gemachtigde [mw.mr. T.A.M. v.d. E.].
Voorts was aanwezig mw. [M.J. L.] van Bureau Jeugdzorg Overijssel.
3. Overwegingen
[N. d. G.]], de minderjarige zoon van eisers, heeft een stoornis in het autistisch spectrum, te weten PDD-NOS. Bij besluit van 26 januari 2005 heeft het Bureau Jeugdzorg Overijssel een zogenaamd indicatiebesluit afgegeven inhoudende dat [N.d. G.] is aangewezen op 24-uurszorg (begeleiding, scholing en training) waarbij plaatsing bij zorginstelling de Ambelt, onderdeel van Trias Jeugdhulp, te Zwolle (verder te noemen De Ambelt) geïndiceerd is als minimale en meest gewenste zorg.
Bij brief van 29 april 2005 is namens Trias Jeugdhulp aan eisers aangeboden [N.d. G.] met ingang van 24 februari 2005 op de wachtlijst te plaatsen. Ten tijde van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening stond [N.d. G.] als 13e op de wachtlijst. De wachttijd kan oplopen tot drie jaar.
Bij brief van 21 juli 2005 is namens eisers aan verweerder onder verwijzing naar artikel 3, tweede lid van de Wet op de Jeugdzorg verzocht om binnen twee weken na verzenddatum van de brief te beschikken [N. d. G.] wordt opgenomen in de 24-uurszorg van Trias Jeugdhulp alsmede dat de door het gezin geleden en te lijden schade wordt gecompenseerd.
Bij brief van 12 augustus 2005 is namens de provincie onder meer meegedeeld dat geen aansprakelijkheid voor welke schade dan ook wordt erkend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers onder toepassing van artikel 7:3 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat ten tijde van de aanvraag de in de Awb neergelegde beslistermijn nog niet was verstreken en voorts dat verweerder niet bevoegd was een besluit te nemen op eisers verzoek omdat plaatsing van een geïndiceerde een zaak en taak is van het Bureau Jeugdzorg. Voorts heeft verweerder ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overwogen dat dit een privaatrechtelijke aangelegenheid is en dat bij brief van 12 augustus 2005 de aansprakelijkheid voor schade reeds is afgewezen. Daarbij is aangegeven dat dit verzoek op 23 augustus 2005 voor de zekerheid is doorgestuurd naar de verzekeraar van verweerder.
Beoordeling
De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder eisers terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaar.
De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit en de voorgeschiedenis dat verweer-der weigert de in de brief van 21 juli 2005 gevraagde beslissingen te nemen.
Blijkens het bestreden besluit acht verweerder zich onbevoegd om tot plaatsing van [N.d. G.] bij de Ambelt over te gaan. De schadevergoeding is volgens verweerder een privaatrechtelijke aangelegenheid, zodat ook daartegen de gang naar de bestuurs-rechter niet openstaat. Iedere aansprakelijkheid wordt afgewezen. Verweerders weigering blijkt ook uit het op 10 augustus 2005 gehouden gesprek, bevestigd in de brief van 12 augustus 2005.
De rechtbank overweegt, dat tegen de weigering een besluit te nemen ingevolge artikel 6:2 van de Awb bezwaar en beroep openstaat. Er moet dan echter wel sprake zijn van een te nemen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, te weten een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, noch bij de weigering [N.d. G.] te plaatsen, noch bij het afwijzen van de aansprakelijkheid.
A. de plaatsing
Een publiekrechtelijke rechtshandeling dient op rechtsgevolg gericht te zijn, dat wil zeggen er dient een verandering plaats te hebben in de wereld van het recht. Het recht op zorg is echter reeds ontstaan door het indicatiebesluit. Beslissen tot plaatsing, waartoe bovendien niet verweerder, maar het Bureau Jeugdzorg bevoegd is, is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk handelen om dat recht op zorg geldend te maken, maar doet aan het recht van [N.d. G.] op zorg niets toe of af. Ook voor de zorgplicht van verweerder is geen apart besluit vereist, omdat die plicht reeds rechtstreeks uit de Wet op de jeugdzorg voortvloeit.
Waar geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden genomen, kan ook geen sprake zijn van de weigering een besluit te nemen. Derhalve is er ook geen bezwaar en beroep mogelijk, zodat verweerder terecht het bezwaar tegen het weigeren van de plaatsing niet ontvankelijk heeft verklaard.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat blijkens de wetsgeschiedenis de weg naar de rechter wel open staat, overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis bestaat de aanspraak op jeugdzorg jegens de provincie. De cliënt kan zich tot de rechter wenden teneinde nakoming van de provincie te vorderen. Deze terminologie wijst op de procesgang bij de burgerlijke rechter, waar niet verweerder maar de provincie als rechtspersoon partij is.
Voor zover eisers vragen hun aanvraag te converteren in een verzoek om een subsidiebesluit, nog daargelaten dat dit verzoek niet nader is uitgewerkt, merkt de rechtbank op, dat er slechts een indirect verband bestaat tussen de subsidie en de daadwerkelijke plaatsing van [N.d. G.]. Eisers kunnen daarom niet als rechtstreeks belanghebbend in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt bij de subsidieverlening door verweerder aan de zorgaanbieder. De rechtbank zal daarom niet op het verzoek om convertering ingaan.
B. Schadevergoeding
In de brief van 21 juli 2005 hebben eisers gevraagd om schadevergoeding zonder nadere onderbouwing. In beroep vragen eisers om vergoeding van immateriële schade voor de ouders en [N.d. G.] ten bedrage van in totaal € 18.000.
Omdat het beroep niet gegrond zal worden verklaard, komt de rechtbank niet toe aan toepassing van artikel 8:73 van de Awb (veroordeling schadevergoeding).
Gelet op het bovenstaande onder A. is de rechtbank voorts van oordeel dat eventu-ele schade door het niet plaatsen van [N.d. G.] niet voortvloeit uit een publiekrechtelijk besluit, zodat verweerder geen bij de bestuursrechter appellabel zuiver schadebe-sluit kan nemen en de bestuursrechtelijke rechtsgang niet openstaat.
Voor een oordeel over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de provincie dienen eisers zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat verweerder de bezwaren terecht niet ontvankelijk heeft verklaard, zodat het daartegen ingestelde beroep ongegrond is te achten. Voor een proceskostenveroordeling van een der partijen is geen aanleiding.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mr. W. Miltenburg en mw. mr. M. Wijnands-Veninga, rechters en in het openbaar uitgesproken op
in tegenwoordigheid van mw. mr. A. Landstra als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op: