RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
sector civiel recht
meervoudige handelskamer
zaaknr/rolnr: 104008 HAZA 04-1642
datum uitspraak: 11 januari 2006
in de zaak, aanhangig tussen:
de stichting STICHTING CONSULTATIEBUREAU VOOR ALCOHOL EN DRUGS ZWOLLE,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. I.C. Dunhof-Lampe te Almelo,
de openbare rechtspersoon de GEMEENTE ZWOLLE,
zetelende te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. W.E.M. Klostermann.
Partijen worden hierna vermeld als het CAD en de gemeente.
De zaak is bij op 1 december 2004 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. De gemeente is verschenen.
Vervolgens zijn tussen partijen de volgende processtukken gewisseld:
- een akte houdende overlegging producties van de zijde van het CAD;
- een nadere akte houdende overlegging producties tevens opgave getuigen van de zijde van het CAD;
- een conclusie van antwoord van de zijde van de gemeente;
- een conclusie van repliek van de zijde van het CAD;
- een conclusie van dupliek van de zijde van de gemeente;
- een akte van de zijde van het CAD;
- een antwoordakte van de zijde van de gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vorderingen van het CAD strekken ertoe dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente zal veroordelen tot betaling aan het CAD van EUR 519.367,42 en van de buitengerechtelijke incassokosten van EUR 4.448,-, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2002, alsmede tot betaling van aanvullende schadevergoeding nader op te maken bij staat, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
Daartegen heeft de gemeente verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank de vordering van het CAD zal afwijzen, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van het CAD in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten ter zake van de getuigenverhoren.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.1 Op 14 januari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [directeur CAD] en [manager FEZ en Facilitair Beheer CAD], directeur respectievelijk manager FEZ en Facilitair Beheer van het CAD, en anderzijds namens de gemeente [coördinator intergraal veiligheidsbeleid gemeente], coördinator integraal veiligheidsbeleid, [financieel beleidsmedewerker gemeente], financieel beleidsmedewerker, en [ambtenaar bij gemeente], tot 15 juni 2002 werkzaam bij de gemeente. Onderwerp van het overleg betrof de door het CAD gewenste verhuizing naar het Fenix-gebouw aan de Lijnbaan 6 in de wijk Kamperpoort van de gemeente Zwolle.
1.2 Op 11 maart 2002 heeft [directeur CAD] een huurovereenkomst ondertekend ter zake van het Fenix-gebouw voor de duur van 5 jaar met ingang van 1 februari 2002. In de huurovereenkomst is bepaald dat zij na het verstrijken van de huurperiode wordt voortgezet voor een aansluitende periode van 1 jaar, waarna de overeenkomst kan worden voortgezet voor een aansluitende periode van maximaal 1,5 jaar tot aan de oplevering en ingebruikname van eventuele nieuwbouw ten behoeve van het CAD.
1.3 Op 27 mei 2002 heeft het CAD zijn plannen met betrekking tot het voorgenomen gebruik van het Fenix-gebouw gepresenteerd aan bewoners van de wijk Kamperpoort.
1.4 De gemeente heeft in een brief van 12 juni 2002 aan het CAD meegedeeld, voor zover relevant,
"(...) Wij hebben begrepen dat u (...) hebt gekozen voor verhuizing naar het pand Lijnbaan 6, het Fenix-gebouw. In dit verband is met onze medewerkers gesproken over de aard van de functies die ter plekke zouden worden gehuisvest en hebt u gecommuniceerd met vertegenwoordigers van de onderhavige wijk Kamperpoort.
In deze wijk is recentelijk onrust ontstaan over de overlastproblematiek van al dan niet dak- en thuisloze drugsgebruikers en voorzieningen die zich op die problematiek richten (...) In verband met dit verzet hebben wij onderzocht of de ingebruikneming van het Fenix-gebouw door uw stichting aan het geldende bestemmingsplan voldoet.
In het bestemmingsplan Kamperpoort heeft het betreffende gebied de bestemming Bedrijfsdoeleinden (artikel 12); onder deze bestemming vallen niet de activiteiten van de Stichting CAD. Ook met goede bedoelingen is een exegese in die richting niet mogelijk omdat in hetzelfde bestemmingsplan ook de bestemming Bijzondere doeleinden en kantoren (artikel 11) is opgenomen, die wel betrekking heeft op activiteiten, gericht op zorg en dergelijke.(...) Voor tijdelijke afwijking van een bestemmingsplan (maximaal 5 jaar) kan de gemeente artikel 17 WRO toepassen (...). Noodzaak en tijdelijkheid moeten daarbij aangetoond worden.Gelet op de zorgvuldigheid die wij vanuit publiekrechtelijke invalshoek moeten betrachten, en rekening houdend met draagkracht en draagvlak in de wijk, zijn wij niet voornemens om de benodigde procedure op te starten om te komen tot "legalisering" van huisvesting van het CAD in het Fenix-gebouw.(...)".
1.5 Bij brieven van 14 en 20 juni 2002 heeft [directeur CAD] aan de gemeente verzocht haar besluit te heroverwegen en op grond van het bepaalde in artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen teneinde het Fenix-gebouw tijdelijk te mogen gebruiken. Bij brief van 2 augustus 2002 heeft de gemeente haar standpunt echter bevestigd. Het CAD heeft op 11 september 2002 een bezwaarschrift bij de gemeente ingediend tegen de weigering om vrijstelling te verlenen en de gemeente verzocht het besluit te heroverwegen.
1.6 Bij brief van 13 november 2002 heeft mr. [medewerker bezwaar en beroep gemeente] als medewerker bezwaar en beroep van de gemeente aan de raadsvrouwe van het CAD een tussen partijen gemaakte afspraak bevestigd dat de behandeling van het bezwaarschrift van 11 september 2002 wordt aangehouden in afwachting van de behandeling van de door het CAD in te dienen aansprakelijkstelling van de gemeente voor gemaakte verhuiskosten.
1.7 Bij brief van 7 februari 2003 van de raadsvrouwe van het CAD is de gemeente op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk gesteld voor de gemaakte kosten in verband met het niet doorgaan van de verhuizing naar het Fenix-gebouw.
1.8 Het CAD heeft in juli 2003 bij deze rechtbank een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend, teneinde getuigen te doen horen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag, voor zover voor deze procedure relevant, of de gemeente eind januari 2002 al dan niet impliciet aan het CAD verklaard heeft dat er geen planologische beletselen waren om het CAD in het Fenix-gebouw te huisvesten. In dat kader zijn door deze rechtbank in februari, maart en april 2004 in totaal 11 getuigen gehoord.
2 Standpunten van partijen
2.1 Het CAD heeft gesteld, voor zover relevant, dat tijdens het gesprek van 14 januari 2002 namens de gemeente onder meer is meegedeeld dat geen formele beletselen bestonden tegen de voorgenomen verhuizing naar het Fenix-gebouw en dat de verhuizing nog wel moest worden voorgelegd aan de dienaangaande beslissingsbevoegde personen van de gemeente. Namens de gemeente is vervolgens eind januari telefonisch meegedeeld dat daadwerkelijk geen formele beletselen tegen het beoogde gebruik van het gebouw bestonden, aldus het CAD. Een en ander blijkt volgens het CAD uit de verklaringen in het voorlopig getuigenverhoor van [directeur CAD], [manager FEZ en Facilitair Beheer CAD], [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente], [embtenaar gemeente], en [financieel beleidsmedewerker gemeente]. Volgens het CAD mocht het er dan ook op vertrouwen dat het voorgenomen gebruik niet in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Het eind januari 2002 niet wijzen van het CAD op mogelijke planologische beletselen tegen het voorgenomen gebruik levert een onrechtmatige daad op in het licht van de onthouding van goedkeuring daaraan in juni 2002 vanwege strijd met het bestemmingsplan.
Aan het gestelde onrechtmatig handelen van de gemeente is ook ten grondslag gelegd dat de gemeente na 27 mei 2002 ten onrechte geweigerd heeft vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 17 of 19 WRO te verlenen en verwijtbaar nagelaten heeft te zoeken naar een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar was en die redelijkerwijs bereikbaar was omdat het CAD bereid was aan de bezwaren van de bewoners van Kamperpoort tegemoet te komen.
Volgens het CAD is de gemeente aansprakelijk voor door hem geleden schade als gevolg van het niet in gebruik kunnen nemen van het Fenix-gebouw.
2.2 De gemeente heeft aangevoerd, voor zover van belang, dat uit de verklaringen van [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente], [embtenaar gemeente] en [financieel beleidsmedewerker gemeente] niet kan worden afgeleid dat in het gesprek van 14 januari 2002 het punt van formele beletselen tegen het gebruik van het gebouw aan de orde is geweest. Wel ging het over de maatschappelijke en financiële kant van de verhuizing. [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente] en [embtenaar gemeente] hebben het CAD telefonisch uitsluitend laten weten dat het financiële aspect voor de gemeente aanvaardbaar was. Van verzuim van haar zijde om informatie te geven over mogelijke strijd met het bestemmingsplan is naar de mening van de gemeente geen sprake. Het lag ook niet op de weg van de gemeente om op eigen initiatief onderzoek te doen naar de planologische bestemming van het Fenix-gebouw en het CAD over haar bevindingen te informeren. Dienaangaande had het CAD volgens de gemeente een eigen onderzoeksplicht.
Verder heeft de gemeente gesteld dat zolang geen bestuursrechterlijk oordeel voorligt over haar weigering om aan het CAD op grond van het bepaalde in artikel 17 WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, aangenomen moet worden dat die beslissing rechtmatig is. Weigering van vrijstelling op grond van artikel 19 WRO is volgens de gemeente in het geheel niet aan de orde, aangezien het CAD daarvoor geen verzoek had ingediend.
Naar de mening van de gemeente is zij dan ook niet aansprakelijk voor de gestelde schade van het CAD. Daarenboven heeft zij causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de schade bestreden.
3.1 Het CAD heeft de vordering gegrond op onrechtmatig handelen van de gemeente. Dienaangaande is de eerste te beantwoorden vraag in het bijzonder of is komen vast te staan dat tijdens het gesprek van 14 januari 2002 namens de gemeente is meegedeeld dat geen formele beletselen bestonden tegen de voorgenomen verhuizing van het CAD naar het Fenix-gebouw en dat als vervolg op dat gesprek eind januari 2002 namens de gemeente telefonisch is bevestigd dat bedoelde formele beletselen daadwerkelijk niet aanwezig waren.
3.1.1 De bespreking van 14 januari 2002
[directeur CAD] heeft verklaard, voor zover relevant, dat besproken is of er formele beletselen zouden zijn en dat die er niet waren. Volgens hem waren [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente], [embtenaar gemeente] en [financieel beleidsmedewerker gemeente] van mening dat ingestemd kon worden met kostprijsverhoging, dat de methadonverstrekking op de Willemskade zou moeten blijven en dat bewoners van de wijk Kamperpoort bij de verhuizing naar het Fenix-gebouw betrokken moest worden. De gemeenteambtenaren zouden hun standpunt ter zake van deze onderwerpen in intern overleg bij de gemeente inbrengen en het CAD daarover telefonisch berichten, aldus [directeur CAD].
[manager FEZ en Facilitair Beheer CAD] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat voor zover het CAD bekend was, geen problemen bestonden met betrekking tot de planologie en dat hij zich niet kan herinneren of het woord planologie of bestemmingsplan is gevallen. Wel kan hij zich herinneren dat de gemeenteambtenaren hebben aangegeven dat zij geen beslissing konden nemen, maar dat ze het hele plan ter beoordeling zouden meenemen, waarbij geen onderwerp expliciet genoemd is, met name niet dat de planologische aspecten beoordeeld zouden worden.
[coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente] heeft verklaard, voor zover relevant, dat hij zeker weet dat juridisch-technische aspecten respectievelijk het bestemmingsplan niet aan de orde zijn geweest en dat hij en de andere twee gemeenteambtenaren hebben toegezegd dat het plan zou worden besproken met hun chef en dat zij daarna met betrekking tot de financiën contact met het CAD zouden opnemen.
Ook [embtenaar gemeente] heeft verklaard dat het bestemmingsplan niet aan de orde is geweest en dat het voornamelijk ging over de financiële gevolgen van de verhuizing en over de methadonpost aan de Willemskade. Ook de interne bespreking bij de gemeente van het plan ging volgens hem meer over de financiën en hoe het plan in de buurt zou vallen.
Ten slotte heeft [financieel beleidsmedewerker gemeente] verklaard dat geen discussie heeft plaatsgevonden over de vraag of gebruik van het Fenix-gebouw door het CAD wel conform het bestemmingsplan was en dat dat woord niet gevallen is.
3.1.2 Het telefoongesprek van circa anderhalve week na 14 januari 2002
Alleen [embtenaar gemeente] heeft hierover verklaard dat hij dat telefoongesprek met [directeur CAD] gevoerd heeft, waarbij hij aan [directeur CAD] heeft meegedeeld dat de verhuizing kon doorgaan wat hem, zijn chef en [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente] betrof, zonder daarbij het bestemmingsplan te noemen.
3.2 Op grond van deze getuigenverklaringen, afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd, dient te worden geconcludeerd dat uitsluitend naar de mening van [directeur CAD] in het gesprek van 14 januari 2002 gesproken is over (afwezigheid van) formele beletselen tegen het door het CAD voorgenomen gebruik van het Fenix-gebouw. Immers, [manager FEZ en Facilitair Beheer CAD] kan zich niet herinneren dat de planologie of het bestemmingsplan aan de orde is geweest en [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente], [embtenaar gemeente] en [financieel beleidsmedewerker gemeente] hebben eensluidend verklaard dat in het geheel niet gesproken is over formele beletselen van welke aard dan ook. Derhalve is niet komen vast te staan dat dit onderwerp aan de orde is geweest. Zelfs al zou van de zijde van het CAD op enig moment een vraag gesteld of opmerking geplaatst zijn over formele beletselen, dan is dat zo weinig specifiek dat de betreffende gemeenteambtenaren, mede gelet op hun gebrek aan deskundigheid op dit gebied, niet hoefden te begrijpen dat daarmee concreet op het bestemmingsplan werd gedoeld.
3.3 Volgens [directeur CAD] hebben de gemeenteambtenaren op 14 januari 2002 gezegd dat zij over het onderwerp van formele beletselen nog wel intern overleg moesten voeren. Over hetgeen hem daarover namens de gemeente circa anderhalve week daarna telefonisch is meegedeeld, heeft hij echter in het geheel niets verklaard. Het CAD heeft zich echter wel beroepen op in het bijzonder mededelingen c.q. toezeggingen tijdens dat specifieke telefoongesprek. Uit de verklaring van [directeur CAD] op zich kan daarom niet worden afgeleid dat toen namens de gemeente is (toe)gezegd dat formele beletselen tegen de voorgenomen verhuizing niet bestonden. Ook al had hij wel daarover verklaard, dan nog zou die toezegging niet zijn komen vast te staan omdat een dergelijke door [directeur CAD] als partijgetuige afgelegde verklaring niet zonder meer bewijs in het voordeel van het CAD kan opleveren.
3.4 De bedoelde toezegging kan evenmin worden afgeleid uit de verklaring van [embtenaar gemeente], die bedoeld telefonisch contact met [directeur CAD] heeft gehad. Immers, blijkens zijn verklaring heeft hij aan [directeur CAD] uitsluitend meegedeeld dat de verhuizing wat [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente], hemzelf en hun chef [chef gemeente] betrof kon doorgaan, zonder dat daarbij gesproken is over het bestemmingsplan. Dat laatste ligt ook in lijn met de verklaringen van [coördinator integraal veiligheidsbeleid gemeente] en [embtenaar gemeente] dat op 14 januari 2002 de financiële aspecten van de verhuizing aan de orde zijn geweest, hetgeen beaamd is door [manager FEZ en Facilitair Beheer CAD] en [financieel beleidsmedewerker gemeente], dat die specifieke aspecten zouden worden besproken met Kuipers en dat na dat overleg bij het CAD daarop zou worden teruggekomen.
3.5 Derhalve mocht [directeur CAD] - en met hem het CAD - er niet vanuit gaan dat de door [embtenaar gemeente] aan hem meegedeelde goedkeuring (ook) het ruimtelijke ordeningsaspect betrof, zodat hij er niet op mocht vertrouwen dat ter zake van het voorgenomen gebruik van het gebouw geen strijd met het bestemmingsplan bestond.
3.6 De conclusie is dat de eerste feitelijke grondslag niet is komen vast te staan.
3.7 De tweede grondslag van onrechtmatig handelen van de gemeente betreft haar weigering om op grond van artikel 17 en 19 WRO vrijstelling van het bestemmingsplan aan het CAD te verlenen en de weigering om vooruitlopend op een dergelijke vrijstelling het gebruik van het gebouw te gedogen.
3.8 Van een weigering van de gemeente om op grond van artikel 19 WRO vrijstelling te verlenen is geen sprake, reeds omdat van een zodanige verzoek van het CAD geenszins gebleken is.
3.9 Wat van de weigering van het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 17 WRO ook zij, de vraag of die als onrechtmatig moet worden beschouwd, kan in deze procedure niet worden beantwoord. De gemeente was discretionair bevoegd die beslissing te nemen en die beslissing kan heroverwogen worden in de daarvoor bestemde bezwarenprocedure en in de eventueel daaropvolgende procedure bij de bestuursrechter. De bezwarenprocedure heeft het CAD geëntameerd bij bezwaarschrift van 11 september 2002, maar blijkens de brief van mr. [medewerker bezwaar en beroep gemeente] van 13 november 2002 is de behandeling daarvan in onderling overleg tussen partijen aangehouden. De civiele rechter kan niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die beslissing rechtmatig is zolang die niet is vernietigd. Nu een specifieke administratiefrechtelijke rechtsgang openstaat (of heeft opengestaan), is het CAD niet-ontvankelijk in zijn vordering op de hier aan de orde zijnde grondslag.
3.10 Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
3.10.1 Volgens het CAD heeft de gemeente na de voorlichtingsbijeenkomst van 27 mei 2002 verzuimd te zoeken naar een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar was en die redelijkerwijs bereikbaar was. Deze stelling moet als te onbepaald worden verworpen, nu geheel nagelaten is concreet aan te geven wat de gemeente nog had moeten en kunnen doen, afgezien van het verlenen van een vrijstelling op grond van de WRO. Dat verzuim klemt in het bijzonder omdat de gemeente gemotiveerd heeft aangevoerd dat de verhuizing van het CAD maatschappelijk niet langer verantwoord was aangezien grote onrust daarover bij de bewoners van de wijk Kamperpoort was ontstaan als gevolg van een ontactische presentatie door het CAD op 27 mei 2002, zoals dat optreden ook blijkt uit de voorlopige getuigenverklaringen van F. Idsardi, wijkmanager bij de Eenheid wijkzaken van de gemeente, en van J. Donze en J. Finkede, beiden wonende in de wijk, die allen aanwezig waren op de voorlichtingsbijeenkomst.
3.10.2 Verder is ter zake de opgevoerde schade van het CAD het volgende relevant.
Door de gemeente was het CAD gewaarschuwd voor de maatschappelijke gevoeligheid van de verhuizing en gewezen op het grote belang van goede informatieverstrekking om (mogelijke) weerstand bij de wijkbewoners weg te nemen. Het is echter verplichtingen aangegaan ter zake van de huur en verbouwing van het Fenix-gebouw voordat de geplande voorlichting aan de bewoners van de wijk Kamperpoort had plaatsgevonden. Daardoor heeft het CAD onvoldoende rekening gehouden met het mogelijke scenario dat de gemeente geen toestemming zou (kunnen) verlenen voor ingebruikname van het Fenix-gebouw vanwege weerstand vanuit de wijk tegen de komst van het CAD. Niet gebleken is dat het CAD met het aangaan van bedoelde verplichtingen niet kon wachten tot na de voorlichtingsbijeenkomst. Derhalve kan in redelijkheid worden geoordeeld dat de gestelde kosten van de afkoopregeling met de verhuurder van het pand alsmede van de verbouwing daarvan voor rekening en risico van het CAD komen.
Verder is het nog maar zeer de vraag of de gestelde kosten van meubelopslag en van de huur en verbouwing van de 2e verdieping van het Einstein-gebouw toewijsbaar zouden zijn. De opslag heeft plaatsgevonden van juli 2002 tot omstreeks half 2003 gedurende welke periode het CAD onverminderd huurder was van het Fenix-gebouw, en gesteld noch gebleken is dat die meubels niet in het gebouw hadden kunnen worden opgeslagen. Verder heeft het CAD met zoveel woorden gesteld dat het vanwege te krappe huisvesting en logistieke problemen van meerdere vestigingen in Zwolle, al jaren op zoek was naar vervangende huisvesting. In redelijkheid kan daarom worden aangenomen dat de bedoelde huur- en verbouwingskosten ook ontstaan zouden zijn wanneer andere huisvesting dan het Fenix-gebouw betrokken zou zijn en het gestelde onrechtmatige handelen van de gemeente niet had plaatsgevonden.
3.11 De slotsom is derhalve dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn.
3.12 Het CAD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder die van het voorlopige getuigenverhoor, worden verwezen.
I wijst de vorderingen af;
II veroordeelt het CAD in de kosten van deze procedure, welke kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van de gemeente gevallen, worden bepaald op EUR 16.145,-;
III verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, E.F. Smeele en H. Vegter, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.