ECLI:NL:RBZLY:2006:AV1553

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
109598/ HA ZA 05-717
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van opvanggeld door kinderdagverblijf na wetswijziging

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, ging het om een geschil tussen de stichting De Alliantie, h.o.d.n. Groene Stad Almere (eiseres) en een kinderdagverblijf (gedaagde) over de terugbetaling van 'opvanggeld'. De Wet Kinderopvang, die op 30 oktober 2004 in werking trad, had gevolgen voor de contractuele relatie tussen partijen. De overeenkomst tussen Groene Stad en het kinderdagverblijf werd per 1 januari 2005 ontbonden, waardoor het kinderdagverblijf verplicht was om de betalingen die betrekking hadden op de periode na deze datum terug te betalen aan Groene Stad.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomsten tussen partijen geldig waren tot de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang, maar dat de uitvoering van deze overeenkomsten per 1 januari 2005 niet langer mogelijk was. Groene Stad had reeds een bedrag van EUR 12.201,-- betaald voor de opvang van kinderen, maar na de wetswijziging was het kinderdagverblijf niet langer bevoegd om deze opvang te bieden. De rechtbank concludeerde dat Groene Stad recht had op terugbetaling van EUR 6.296,--, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente.

De rechtbank oordeelde verder dat de gedaagde partij in verzuim was, omdat de advocaat van Groene Stad pas na de wetswijziging een ingebrekestelling had gestuurd. De rechtbank veroordeelde het kinderdagverblijf tot betaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, inclusief rente, en stelde de proceskosten vast. Dit vonnis werd uitgesproken op 11 januari 2006 door mr. G. van Rijssen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 109598/ HA ZA 05-717
Uitspraak: 11 januari 2006
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
de stichting
De Alliantie,
tevens h.o.d.n. Groene Stad Almere,
gevestigd te Hiversum, kantoorhoudend te Almere,
eiseres,
procureur: mr. P. de Haan,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
procureur: mr. J.G. Geerdes.
PROCESGANG
De zaak is bij op 31 mei 2005 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt.
Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde];
- een conclusie van repliek van de zijde van Groene Stad;
- een conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde];
Tenslotte is op basis van het griffiedossier vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van Groene Stad strekt er toe dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal veroordelen om aan Groene Stad tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen: de hoofdsom van EUR 6.296,--, vermeerderd met incassokosten van EUR 768,-- en de wettelijke rente berekend over de hoofdsom vanaf 1 januari 2005, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, het salaris procureur daaronder begrepen.
Tegen deze vordering heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank Groene Stad niet ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen althans deze zal afwijzen.
Groene Stad zal veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen salariskosten procureur.
MOTIVERING
1. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.1. [gedaagde] exploiteert een kinderdagverblijf te Almere, verder te noemen het kinderdagverblijf. Groene Stad heeft op 8 maart 2005, ten behoeve van kinderen van haar werknemers, onder meer de volgende overeenkomsten met [gedaagde] gesloten:
- kind [A], voor de periode 21-06-2004 tot 01-06-2005;
- kind [B], voor de periode 01-08-2004 tot 01-08-2005;
- kind [C], voor de periode 01-08-2004 tot 01-08-2005.
1.2. Ter zake van deze overeenkomsten heeft Groene Stad op voorhand de volgende bedragen betaald: voor [A] EUR 5.265,--, voor [B] EUR 5.400,-- en voor [C] EUR 1.536,--, in het totaal EUR 12.201,--.
1.3. Per 1 januari 2005 heeft [gedaagde] met de ouders van de betreffende kinderen rechtstreeks een overeenkomst gesloten voor hun verblijf in het kinderdagverblijf vanaf 1 januari 2005.
2. Standpunten van partijen
2.1. Groene Stad stelt dat door een wetswijziging de tussen partijen bestaande overeenkomsten per 1 januari 2005 van rechtswege zijn vervallen. Hetgeen betaald is betreffende de periode na 1 januari 2005 dient als onverschuldigd te worden terugbetaald. Het terug te betalen bedrag is EUR 6.296,--. Ook de wettelijke rente sinds 1 januari 2005 over EUR 6.296,--, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van EUR 768,-- moeten worden betaald. Subsidiair dient de overeenkomst per 1 januari 2005 te worden ontbonden of gewijzigd op grond van artikel 6:258 BW.
2.2. [gedaagde] stelt dat de overeenkomsten zijn gesloten ter zake van bedrijfsplaatsen. Die plaatsen kan Groene Stad benutten de voor kinderen van haar werknemers. Dat hoeven niet noodzakelijk de voornoemde kinderen [A], [B] en [C] te zijn. De nieuwe regelgeving staat aan deze gang van zaken niet in de weg. Dat Groene Stad geen gebruik maakt van de bedrijfsplaatsen is haar eigen keus en kan niet leiden tot een terugbetalingsplicht voor [gedaagde].
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Partijen verschillen van mening over de consequenties van de invoering van de Wet Kinderopvang voor hun contractuele relatie.
3.2. De voor deze zaak relevante bepalingen van de Wet Kinderopvang zijn in werking getreden op 30 oktober 2004 en gelden voor kalenderjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005. De wet beoogt volgens haar toelichting zowel een herstructurering van de financiering als een verbetering en borging van de kwaliteit van de kinderopvang.
3.3. Artikel 1 sub b Wet Kinderopvang definieert 'kinderopvang' als:
"het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint."
Artikel 52 van de Wet Kinderopvang bepaalt:
"Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder."
3.4. De door [gedaagde] ontplooide activiteiten kunnen moeilijk anders dan als 'kinderopvang' in de zin van de wet geduid worden. De wet schrijft voor dat die zorg plaatsvindt op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen [gedaagde] (de houder) en de ouders van de betreffende kinderen. Ten onrechte stelt [gedaagde] dat dit voorschrift slechts is gegeven in verband met de verkrijging van subsidie. Artikel 52 Wet Kinderopvang is opgenomen in Hoofdstuk 3 van de wet met als aanhef: 'Kwaliteit'. Per 1 januari 2005 zijn de overeenkomsten tussen partijen daarmee in strijd met de Wet Kinderopvang.
3.5. De geldigheid van een overeenkomst die in strijd is met de wet dient beoordeeld te worden naar het tijdstip waarop die overeenkomst totstandkwam. Voor de overeenkomsten tussen partijen was dat op 8 maart 2004. Op dat moment was de Wet Kinderopvang nog niet in werking getreden. Dat partijen zich op dat moment bewust waren van de op handen zijnde wijzigingen is gesteld noch gebleken. De overeenkomsten zijn dus geldig totstandgekomen. Nu het overgangsrecht niet anders bepaalt, hebben de overeenkomsten niet alsnog hun geldigheid verloren door de latere invoering van de Wet Kinderopvang. Wel heeft inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang tot gevolg dat de overeenkomsten tussen partijen slechts met inachtneming van die wet mogen worden uitgevoerd (HR 14 februari 1964, NJ 1965, 95). [gedaagde] mocht dus per 1 januari 2005 geen kinderopvang meer verlenen op grond van overeenkomsten met Groene Stad.
3.6. Hoewel de overeenkomst tussen partijen dus ook na 1 januari 2005 voortduurde, kon zij door [gedaagde] niet langer worden nagekomen, noch ten behoeve van de genoemde kinderen noch ten behoeve van kinderen van andere werknemers van Groene Stad.
3.7. Partijen hebben de wetswijziging kennelijk niet verdisconteerd in hun overeenkomst, zodat de wetswijziging heeft te gelden als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Die onvoorziene omstandigheid is van dien aard dat [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Daarbij is van belang dat onweersproken is gesteld dat [gedaagde] per 1 januari 2005 opnieuw contracteerde ter zake van de betreffende kinderen en daardoor geen financiële verlies had door de invoering van de Wet Kinderopvang. Door ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst zou Groene Stad immers betalen voor een niet ontvangen prestatie en zou [gedaagde] daarvoor tweemaal een vergoeding ontvangen.
3.8. De wetswijziging kreeg effect op 1 januari 2005 zodat de rechtbank per die datum de omstreden overeenkomsten zal ontbinden. Over de periode ingaande 1 januari 2005 was Groene Stad derhalve geen vergoeding verschuldigd aan [gedaagde] en kan zij het ter zake daarvan reeds betaalde als onverschuldigd terugvorderen.
3.9. De gestelde omvang van het onverschuldigd betaalde bedrag en de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn door [gedaagde] niet betwist, zodat de rechtbank deze zal toewijzen.
3.10. Voor de verschuldigdheid van wettelijke rente is nodig dat [gedaagde] in verzuim is. Of dit het geval is dient door de rechter ambtshalve te worden getoetst. Hoewel de vordering per 1 januari 2005 verschuldigd was heeft de advocaat van Groene Stad eerst bij brief d.d. 13 april 2005 [gedaagde] ingebrekegesteld tegen 21 april 2005. Vanaf die laatste datum is sprake van verzuim en zal de wettelijke rente worden toegewezen.
3.11. [gedaagde] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
1. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om aan Groene Stad een bedrag van EUR 7.064,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 21 april 2005 tot de dag van betaling.
1. Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
3. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Groene Stad gevallen, bepaald op EUR 1.024,93.
4. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.