ECLI:NL:RBZLY:2005:AV4835

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97882 / HA ZA 04 -775 (2)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subrogatie en groepsaansprakelijkheid in onrechtmatige daad bij brandstichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, ging het om een vordering van de naamloze vennootschap N.V. Interpolis Schade, de verzekeraar van een benadeelde, die regres wilde halen op een van de betrokkenen bij een brandstichting. De eiseres baseerde haar vordering op groepsaansprakelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat artikel 6:197a van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechten uit groepsaansprakelijkheid niet vatbaar zijn voor subrogatie. De rechtbank besloot de vordering niet onmiddellijk af te wijzen, omdat de gedaagde geen verweer had gevoerd op dit punt. De rechtbank gaf de eiseres de gelegenheid om haar stellingen aan te vullen.

Na aanvulling stelde de eiseres dat de gedaagde zelf een onrechtmatige daad had gepleegd, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat de strafrechtelijke veroordeling van de gedaagde wegens medeplegen van het strafbare feit dat tot de schade had geleid, niet voldoende bewijs opleverde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank concludeerde dat de specifieke handeling van de gedaagde, namelijk het uitlenen van een vuuraansteker, niet op zichzelf staand een onrechtmatige daad opleverde, omdat er geen oorzakelijk verband kon worden vastgesteld tussen deze handeling en de schade.

De rechtbank oordeelde verder dat de argumenten van de eiseres met betrekking tot groepsaansprakelijkheid en de toepassing van artikel 6:166 BW niet konden leiden tot een andere uitkomst, aangezien artikel 6:197 BW dwingend recht is. Uiteindelijk werd de vordering van Interpolis afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. H. Vegter op 19 oktober 2005.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 97882 / HA ZA 04 -775
Uitspraak : 19 oktober 2005
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
de naamloze vennootschap N.V. Interpolis Schade,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
procureur mr. F.W. van Vloten,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
en
[gedaagde],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
procureur mr. R.H. Broeksema.
PROCESGANG
Eerder is in deze zaak op 18 mei 2005 een tussenvonnis gewezen.
Daarna hebben partijen de volgende processtukken gewisseld:
- een akte uitlaten na tussenvonnis van de zijde van Interpolis;
- een antwoordakte van de zijde van Van Duren.
Ten slotte is vonnis bepaald.
MOTIVERING
1 De rechtbank handhaaft en verwijst naar hetgeen zij in voormeld tussenvonnis heeft overwogen.
2 Partijen zijn bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld het bepaalde in artikel 6:197, tweede lid, onder a BW alsnog in hun respectieve stellingen te betrekken.
3 Interpolis heeft naar aanleiding daarvan gesteld dat zij de vordering primair baseert op het bepaalde in artikel 6:162 BW. Aldus heeft zij blijkbaar de grondslag van haar vordering aangevuld. Anders dan Van Duren heeft gesteld is dat toelaatbaar, omdat Interpolis op de voet van het bepaalde in artikel 130, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de grondslag van de eis kan veranderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Daarbij komt dat het standpunt van Van Duren op dit punt niet als een daadwerkelijk bezwaar tegen de aanvulling van de grondslag kan worden opgevat, aangezien hij verzuimd heeft enigerlei feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden afgeleid (dat hij van mening is) dat die aanvulling in strijd is met de eisen van een goede procesorde zoals bedoeld in genoemd artikel 130, eerste lid Rv.
4 De vordering op de grondslag van artikel 6:162 BW is evenwel niet toewijsbaar. Immers, de strafrechtelijke veroordeling van Van Duren wegens medeplegen van het strafbare feit dat tot de schade in kwestie heeft geleid, bewijst uitsluitend dat hij behoorde tot een groep personen die onrechtmatig jegens de verzekerde van Interpolis heeft gehandeld. Het vonnis bevat echter geen oordeel van de strafrechter, dat dwingend bewijs in deze procedure oplevert, dat Van Duren daarnaast onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. Voor de beoordeling van dat laatste is van belang dat blijkens de stellingen van partijen de concreet-feitelijke handeling van Van Duren in het kader van de schadeveroorzakende gebeurtenis uitsluitend betrof de uitlening van zijn vuuraansteker aan een ander die deel uitmaakte van de groep personen. Die specifieke, op zichzelf staande verrichting levert echter geen zelfstandige onrechtmatige daad jegens het slachtoffer op, omdat bepaald niet kan worden geconcludeerd dat tussen deze gedraging en de schade in kwestie een oorzakelijk verband bestaat.
5 Verder heeft Interpolis onder aanvoering van een aantal argumenten betoogd dat met betrekking tot de grondslag van onrechtmatige daad in groepsverband, zoals bedoeld in artikel 6:166 BW, het bepaalde in artikel 6:197 BW buiten toepassing moet worden gelaten.
6 Wat van die argumenten ook zij, artikel 6:197 BW is geldend en, blijkens het bepaalde in het derde lid, dwingend recht waaraan op de door Interpolis aangevoerde gronden niet voorbij kan worden gegaan. Gelet op rechtsoverwegingen 10 en 11 van genoemd tussenvonnis betekent zulks dat de hoofdvordering en de rente daarover op de hier bedoelde grondslag (ook) niet toewijsbaar is. Dit brengt mee dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten evenmin toewijsbaar zijn.
7 Het overige verweer van Van Duren behoeft ten slotte geen bespreking meer.
8 Interpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Van Duren worden verwezen, met dien verstande dat de kosten van het vrijwaringsincident voor rekening van Van Duren blijven, nu deze in feite nodeloos zijn gemaakt omdat hij ervan heeft afgezien Yassin, Mulder en Van der Steek in de vrijwaringsprocedure te betrekken.
BESLISSING
De rechtbank:
I wijst de vordering af;
II veroordeelt Interpolis in de kosten van deze procedure in de hoofdzaak. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Van Duren gevallen, bepaald op EUR 1.248,-, waarvan EUR 1.176,- op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de griffier van deze rechtbank betaald moet worden (op rekening van de Rabobank met nummer 1923.25.930 ten name van DS 548 Arrondissement Zwolle, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle onder vermelding van bovenstaand kenmerk).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Vegter en in het openbaar uitgesproken op woensdag 19 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.