ECLI:NL:RBZLY:2005:AU9094

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
294758 VV 05-106
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de schorsing van een concurrentiebeding. [eiser], die werkzaam was bij [gedaagde], vorderde schorsing van het concurrentiebeding zodat hij kon gaan werken voor Telegency Sociale Zekerheid B.V. te Eindhoven. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van [eiser] bij de schorsing van het concurrentiebeding voldoende was aangetoond. De rechter overwoog dat [gedaagde] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar belangen door de schorsing van het concurrentiebeding ernstig zouden worden geschaad. De kantonrechter wees erop dat [gedaagde] niet had aangetoond dat [eiser] door zijn overstap naar TSZ in een positie zou komen waarin hij vertrouwelijke informatie of bedrijfsgeheimen zou kunnen misbruiken. Bovendien was het concurrentiebeding beperkt in duur en omvang, en had [gedaagde] in het verleden ook ontheffingen van het concurrentiebeding aan andere werknemers verleend. De rechter schorste het concurrentiebeding met terugwerkende kracht tot 1 november 2005, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr. : 294758 VV EXPL 05-106
Datum : 28 november 2005
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder ook te noemen [eiser],
gemachtigde mr. T.W.H.M. Weller, advocaat te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap [GEDAAGDE] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
verder ook te noemen [gedaagde],
gemachtigden mr. [A] en mr. [B], als bedrijfsjurist respectievelijk directeur werkzaam bij [gedaagde].
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de door beide partijen overgelegde producties.
De zaak is ter terechtzitting van 14 november 2005 behandeld.
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten. Vervolgens is het vonnis op heden bepaald.
Het geschil
[eiser] vordert --zakelijk weergegeven-- primair dat het bestaande concurrentiebeding wordt geschorst en subsidiair --bij handhaving van dat beding-- dat aan [eiser] een vergoeding van € 3.000,00 per maand wordt toegekend met voorlopige matiging van de in dat beding vermelde boete.
[gedaagde] heeft deze vorderingen weersproken.
De beoordeling
1.
Het spoedeisend belang staat voor wat betreft de primaire vordering voldoende vast.
2.
De inzet van het geding betreft in de eerste plaats de vraag of na afweging van de wederzijdse belangen het belang van [gedaagde] bij de handhaving van het concurrentiebeding voorshands zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de schorsing ervan.
3.1
In verband met de beantwoording van die vraag gaat de kantonrechter van de volgende, vast-staande feiten en omstandigheden uit.
3.2
[eiser] heeft vanaf 26 november 2001 op kosten van [gedaagde] gedurende een periode van ongeveer 12 weken een opleiding consulent sociale zaken, werk en inkomen gevolgd, waarna [eiser] als consulent-stagiair te werk is gesteld.
3.3
Ingaande maart 2002 heeft [eiser] als algemeen medewerker/buitendienstmedewerker (consulent) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor [gedaagde] werkzaam-heden verricht, welke arbeidsovereenkomst ingaande 1 maart 2003 voor onbepaalde tijd is verlengd. [eiser] is in de loop van de tijd bij meerdere Sociale Diensten gedetacheerd geweest. Het arbeidscontract bevat in artikel 8 een concurrentiebeding dat [eiser], kort gezegd, ver-biedt voor een concurrent van [gedaagde] werkzaamheden te verrichten alsmede een relatiebe-ding dat [eiser], eveneens kort gezegd, verbiedt voor een derde werkzaamheden te verrich-ten, indien [eiser] gedurende de laatste 12 maanden van zijn dienstverband met [gedaagde] voor die derde werkzaamheden heeft verricht.
3.4
Het salaris van [eiser] bedroeg per 1 september 2005 € 2.891,00 bruto per maand bij een 40-urige werkweek. Per 1 november 2005 is [eiser] een salaris van € 2.973,00 bij een 40-urige werkweek aangeboden.
3.5
Per 1 november 2005 is [eiser] in dienst getreden van Telegency Sociale Zekerheid B.V. (verder: TSZ) te Eindhoven. [gedaagde] heeft hem desgevraagd geen ontheffing van het con-currentiebeding verleend. [gedaagde] heeft [eiser] in oktober 2005 aangeboden nog twee maanden voor haar tegen een hoger salaris door te werken (tot 1 januari 2006). Bij aanvaarding van dit voorstel was [gedaagde] daarna niet langer aan het concurrentiebeding gebonden. [gedaagde] heeft dit voorstel afgewezen.
3.6
[gedaagde] en TSZ zijn directe concurrenten van elkaar. Beiden trachten hun werknemers bij gemeentelijke afdelingen voor sociale zaken, werk en inkomen en volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu te detacheren.
4. 1
[eiser] stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft bij de schorsing van het concurrentiebe-ding en voert ter onderbouwing van die stelling onder meer het volgende aan.
4.2
Voortzetting van het dienstverband met [gedaagde] bood volgens hem geen perspectief, omdat [gedaagde] allerlei toezeggingen op het gebied van salarisverhoging, het volgen van opleidin-gen en positieverbetering niet is nagekomen. In oktober 2003 werd geen salaris uitgekeerd en in december 2003 werd de benzinepas geblokkeerd wegens financiële problemen bij [gedaagde]. Ook vielen er ontslagen en werden contracten niet verlengd. [eiser] is daardoor het vertrou-wen in [gedaagde] kwijtgeraakt.
4.3
De indiensttreding bij TSZ betekent een belangrijke verbetering zowel qua functie als qua arbeidsvoorwaarden.
4.4
Aan andere werknemers is in het verleden wel ontheffing van het concurrentiebeding verleend.
5.1
[gedaagde] stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van het concurrentiebeding en voert ter onderbouwing van die stelling onder meer het volgende aan.
5.2
[gedaagde] investeert in haar personeel door het aanbieden en laten volgen van opleidingen. [eiser] heeft een tiental cursussen gevolgd. Ook is de kennis van [eiser] op peil gehouden via actualiteitencolleges, nieuwsbrieven, een telefonische helpdesk en boeken die [gedaagde] zelf uitgeeft. [eiser] is bekend met de klanten, de bedrijfsvoering en de prijsstelling van [gedaagde] en heeft kennis (een “kennisnetwerk” opgebouwd) en werkervaring bij haar opgedaan. De overstap naar TSZ zal deze concurrent versterken. [eiser] is een gewaardeerd medewerker.
5.3
Het concurrentiebeding is beperkt in duur (één jaar) en beperkt in omvang, omdat het beding [eiser] uitsluitend verbiedt bij directe concurrenten van [gedaagde] in dienst te treden. [eiser] kan in dienst treden bij gemeentelijke organisaties waarvoor hij niet heeft gewerkt in de periode 1 november 2004 tot en met 30 oktober 2005. Ook is [eiser] aangeboden tegen be-taling van het salaris dat hij bij TSZ zou gaan verdienen tot 1 januari 2006 nog in dienst te blijven om de werkzaamheden bij de gemeente Diemen tot die datum voort te zetten. De gemeente Diemen heeft de opdracht beëindigd toen zij door [gedaagde] van het vertrek van [eiser] in kennis was gesteld.
5.4
[eiser] heeft wel degelijk salarisverhogingen ontvangen, te weten ingaande 1 april 2004, 1 februari 2005, 1 mei 2005 en 1 september 2005. Per 1 november 2005 is [eiser] wederom een verhoging toegezegd tot € 2.973,00 bruto bij een 40-urige werkweek. Het salaris van [eiser] stemt overeen met dat van een seniorconsulent. In oktober 2003 is [gedaagde] ten gevolge van de economische recessie in financiële problemen geraakt waardoor onder meer een terughoudend arbeidsvoorwaardenbeleid noodzakelijk was. Thans verbetert haar positie.
5.5
[eiser] heeft de door hem gestelde functie- en arbeidsvoorwaardenverbetering niet aange-toond.
5.6
De subsidiaire vordering mist een spoedeisend karakter en dient eventueel in een bodemprocedure te worden berecht. Het gevorderde bedrag is onredelijk.
6.
Geoordeeld wordt als volgt.
6.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat zijn positie door de indiensttreding bij TSZ aan-zienlijk is verbeterd, omdat hij seniorconsulent in plaats van consulent is geworden, zijn werk-terrein is verbreed en hij deelneemt aan een nieuw op te zetten kennis/innovatieteam, zijn salaris met € 250,00 bruto per maand is toegenomen, hij deelneemt aan een bonus- en een winstde-lingsregeling, hij een netto onkostenvergoeding van € 57,00 per maand ontvangt, de pensioen-regeling beter is, de eigen bijdrage voor de lease-auto is vervallen, geen privé verreden kilometers worden verrekend en het aanbod van lease-auto's waaruit hij mag kiezen groter is.
6.2
[gedaagde] heeft deze gestelde positieverbeteringen betwist en aangevoerd dat elk bewijs daar-voor ontbreekt, terwijl het salaris van [eiser] al op het salarisniveau van een seniorconsulent lag.
6.3
Vanwege bedoelde betwisting en het ontbreken van (een) bewijsstuk(ken), terwijl het [eiser] weinig tot geen moeite zou hebben gekost bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst met TSZ over te leggen dan wel middels een brief van TSZ de gestelde positieverbeteringen te onder-bouwen, is die verbetering thans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Wel mag worden aange-nomen, zeker gelet op de door [gedaagde] overgelegde e-mail van [eiser] van 25 augustus 2005, waarin hij zich met name heeft beklaagd over het in zijn ogen te lage salaris, dat [eiser] door zijn indiensttreding bij TSZ er in elk geval in zeker opzicht op vooruit is gegaan. Anders zou [eiser] geen ontslag hebben genomen en bij TSZ in dienst zijn getreden.
6.4
Daar staat tegenover dat [gedaagde] de belangen welke zij middels het concurrentiebeding beoogt te beschermen evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De door [eiser] gevolgde, door [gedaagde] gefinancierde, opleidingen betreffen hoofdzakelijk zeer kortdurende cursussen die tot doel hadden de kennis van [eiser] te actualiseren in verband met bijvoorbeeld nieuwe wetgeving, zoals de invoering van de Wet Werk en Bijstand. De door [eiser] in november 2001 aangevangen CSZWI-opleiding is de enige opleiding die meerdere weken heeft geduurd. Ten aanzien van deze cursus waren partijen destijds een op [eiser] rustende vergoedingsplicht bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeen-gekomen, maar die verplichting is inmiddels geëxpireerd.
Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] de kennis die hij heeft opgedaan ten aanzien van de bedrijfsvoering bij [gedaagde] ten gunste van TSZ kan aanwenden. An-kersmit was met name “slechts” uitvoerend (op locatie, bij de gemeentelijke instellingen) aan het werk en had geen directe bemoeienis met of zeggenschap over de gang van zaken bij [gedaagde].
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat het een belangstellende, enigszins ter zake kundige derde weinig moeite zal kosten de prijsstelling van [gedaagde] (maar ook die van haar concurrenten) te achterhalen.
[eiser] had geen commerciële functie en voerde ook geen onderhandelingen met de (poten-tiële) opdrachtgevers van [gedaagde]. Dit was de taak van anderen.
Voorts is van belang dat de door het concurrentiebeding beschermde belangen kennelijk niet zo zwaar wegen, omdat [gedaagde] aan [eiser] heeft voorgesteld per 1 januari 2006 in plaats van 1 november 2005 ontslag te nemen en [eiser] bij aanvaarding van dat voorstel ingaande 1 januari 2006 te ontslaan uit zijn verplichtingen voortvloeiend uit het concurrentiebeding.
6.5
De kantonrechter acht voorts van belang dat het relatiebeding van artikel 8 lid 2 van het arbeids-contract, welk beding ook in de visie van [eiser] onverkort van kracht blijft, [eiser] ver-biedt gedurende de periode tot 1 november 2006 werkzaamheden te verrichten bij een (rechts)persoon waarvoor [eiser] in de periode 1 november 2004 tot en met 30 oktober 2005 werkzaamheden heeft verricht. Door dit beding wordt in elk geval voorkómen dat [eiser] zijn kennis en ervaring die hij gedurende het laatste jaar bij een opdrachtgever van [gedaagde] heeft opgedaan thans in opdracht van TSZ voor dezelfde opdrachtgever inzet en benut.
6.6
De voorlopige slotsom luidt dat wegens het ontbreken van voldoende in rechte te respecteren belangen aan de zijde van [gedaagde], terwijl haar belangen, voor zover aanwezig, voldoende worden beschermd door het relatiebeding, [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Het beding verhindert [eiser], aan wie een grondwettelijk recht op vrije arbeidskeuze toekomt, in elk geval bij een werkgever van zijn keuze, in dit geval TSZ, voor welke werkgever [eiser] nadrukkelijk heeft gekozen ook al is de omvang van zijn gestelde positieverbetering wegens een ontbrekende onderbouwing ervan niet duidelijk geworden, in dienst te treden c.q. het dienstverband met deze voort te zetten.
Tegen een schorsing met terugwerkende kracht tot 1 november 2005 zijn geen overwegende bezwaren te bedenken, hoewel het meer voor de hand had gelegen indien [eiser] vóór 1 november 2005 de middels dit geding gevraagde toetsing had bewerkstelligd.
6.7
De primair gevorderde voorziening kan worden toegewezen op de wijze in het dictum vermeld.
[gedaagde] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- schorst met ingang van 1 november 2005 de werking van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding in die zin dat het [eiser] is toegestaan werkzaamheden te verrichten voor Telegency Sociale Zekerheid B.V. te Eindhoven;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
? € 400,00 voor salaris gemachtigde
? € 85,60 voor explootkosten
? € 103,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter te Zwolle, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 28 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.