6.
Geoordeeld wordt als volgt.
6.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat zijn positie door de indiensttreding bij TSZ aan-zienlijk is verbeterd, omdat hij seniorconsulent in plaats van consulent is geworden, zijn werk-terrein is verbreed en hij deelneemt aan een nieuw op te zetten kennis/innovatieteam, zijn salaris met € 250,00 bruto per maand is toegenomen, hij deelneemt aan een bonus- en een winstde-lingsregeling, hij een netto onkostenvergoeding van € 57,00 per maand ontvangt, de pensioen-regeling beter is, de eigen bijdrage voor de lease-auto is vervallen, geen privé verreden kilometers worden verrekend en het aanbod van lease-auto's waaruit hij mag kiezen groter is.
6.2
[gedaagde] heeft deze gestelde positieverbeteringen betwist en aangevoerd dat elk bewijs daar-voor ontbreekt, terwijl het salaris van [eiser] al op het salarisniveau van een seniorconsulent lag.
6.3
Vanwege bedoelde betwisting en het ontbreken van (een) bewijsstuk(ken), terwijl het [eiser] weinig tot geen moeite zou hebben gekost bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst met TSZ over te leggen dan wel middels een brief van TSZ de gestelde positieverbeteringen te onder-bouwen, is die verbetering thans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Wel mag worden aange-nomen, zeker gelet op de door [gedaagde] overgelegde e-mail van [eiser] van 25 augustus 2005, waarin hij zich met name heeft beklaagd over het in zijn ogen te lage salaris, dat [eiser] door zijn indiensttreding bij TSZ er in elk geval in zeker opzicht op vooruit is gegaan. Anders zou [eiser] geen ontslag hebben genomen en bij TSZ in dienst zijn getreden.
6.4
Daar staat tegenover dat [gedaagde] de belangen welke zij middels het concurrentiebeding beoogt te beschermen evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De door [eiser] gevolgde, door [gedaagde] gefinancierde, opleidingen betreffen hoofdzakelijk zeer kortdurende cursussen die tot doel hadden de kennis van [eiser] te actualiseren in verband met bijvoorbeeld nieuwe wetgeving, zoals de invoering van de Wet Werk en Bijstand. De door [eiser] in november 2001 aangevangen CSZWI-opleiding is de enige opleiding die meerdere weken heeft geduurd. Ten aanzien van deze cursus waren partijen destijds een op [eiser] rustende vergoedingsplicht bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeen-gekomen, maar die verplichting is inmiddels geëxpireerd.
Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] de kennis die hij heeft opgedaan ten aanzien van de bedrijfsvoering bij [gedaagde] ten gunste van TSZ kan aanwenden. An-kersmit was met name “slechts” uitvoerend (op locatie, bij de gemeentelijke instellingen) aan het werk en had geen directe bemoeienis met of zeggenschap over de gang van zaken bij [gedaagde].
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat het een belangstellende, enigszins ter zake kundige derde weinig moeite zal kosten de prijsstelling van [gedaagde] (maar ook die van haar concurrenten) te achterhalen.
[eiser] had geen commerciële functie en voerde ook geen onderhandelingen met de (poten-tiële) opdrachtgevers van [gedaagde]. Dit was de taak van anderen.
Voorts is van belang dat de door het concurrentiebeding beschermde belangen kennelijk niet zo zwaar wegen, omdat [gedaagde] aan [eiser] heeft voorgesteld per 1 januari 2006 in plaats van 1 november 2005 ontslag te nemen en [eiser] bij aanvaarding van dat voorstel ingaande 1 januari 2006 te ontslaan uit zijn verplichtingen voortvloeiend uit het concurrentiebeding.
6.5
De kantonrechter acht voorts van belang dat het relatiebeding van artikel 8 lid 2 van het arbeids-contract, welk beding ook in de visie van [eiser] onverkort van kracht blijft, [eiser] ver-biedt gedurende de periode tot 1 november 2006 werkzaamheden te verrichten bij een (rechts)persoon waarvoor [eiser] in de periode 1 november 2004 tot en met 30 oktober 2005 werkzaamheden heeft verricht. Door dit beding wordt in elk geval voorkómen dat [eiser] zijn kennis en ervaring die hij gedurende het laatste jaar bij een opdrachtgever van [gedaagde] heeft opgedaan thans in opdracht van TSZ voor dezelfde opdrachtgever inzet en benut.
6.6
De voorlopige slotsom luidt dat wegens het ontbreken van voldoende in rechte te respecteren belangen aan de zijde van [gedaagde], terwijl haar belangen, voor zover aanwezig, voldoende worden beschermd door het relatiebeding, [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Het beding verhindert [eiser], aan wie een grondwettelijk recht op vrije arbeidskeuze toekomt, in elk geval bij een werkgever van zijn keuze, in dit geval TSZ, voor welke werkgever [eiser] nadrukkelijk heeft gekozen ook al is de omvang van zijn gestelde positieverbetering wegens een ontbrekende onderbouwing ervan niet duidelijk geworden, in dienst te treden c.q. het dienstverband met deze voort te zetten.
Tegen een schorsing met terugwerkende kracht tot 1 november 2005 zijn geen overwegende bezwaren te bedenken, hoewel het meer voor de hand had gelegen indien [eiser] vóór 1 november 2005 de middels dit geding gevraagde toetsing had bewerkstelligd.
6.7
De primair gevorderde voorziening kan worden toegewezen op de wijze in het dictum vermeld.
[gedaagde] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.