RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 103469 / HA ZA 04-1569
Uitspraak: 19 oktober 2005
in de zaak, aanhangig tussen:
de stichting STICHTING SINT LUCAS ANDREAS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. C. Borstlap,
advocaat mr. V.N. Sakkers te Amsterdam,
1 [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
gedaagde sub 1,
2 [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde sub 2,
beiden voor zich alsmede in hun hoedanigheid van ouder/verzorger, belast met het ouderlijk gezag van en wettelijke vertegenwoordiger van het kind [kind],
procureur mr. E.J. Westerhuis,
advocaat mr. K. Penning te Amsterdam.
Eerder is in deze zaak in het door [gedaagden] opgeworpen incident een vonnis gewezen, dat op 9 maart 2005 is uitgesproken.
Vervolgens heeft het ziekenhuis een conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis genomen.
Nadat aan [gedaagden] een laatste uitstel was verleend om te concluderen van dupliek, hebben zij afgezien van het nemen van die conclusie en is aan hen een akte non-conclusie verleend.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verminderde vordering van het ziekenhuis strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om te betalen een bedrag van EUR 1.341,50, te vermeerderen met de overeengekomen rente over EUR 4.416,87, vanaf 1 november 2004 alsmede over het bedrag aan rente van EUR 1.228,72 (voor zover deze rente langer dan een jaar verschuldigd is) tot aan de dag van betaling, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure, daaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de advocaat van eiseres.
[gedaagden] hebben geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis [gedaagden] niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering, althans dat de rechtbank die afwijst, kosten rechtens.
1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.1 Het ziekenhuis heeft op 25 januari 2002 een op naam van [gedaagde sub 2] gestelde factuur aan [gedaagden] gezonden ten belope van EUR 5.091,87 wegens het verlenen van geneeskundige hulp in de periode 18 november 2001 tot en met 23 november 2001 in verband met de geboorte van hun kind op 18 november 2001. Het ziekenhuis heeft [gedaagden] diverse keren tot betaling van genoemd bedrag aangemaand. Zij hebben tot deze procedure EUR 675,- betaald.
1.2 Agis Zorgverzekeringen te Amersfoort, rechtsopvolgster van ZAO Zorgverzekeringen, tot 1 januari 2002 het ziekenfonds van [gedaagden], heeft op 27 april 2005 het bedrag van
EUR 5.091,87 aan het ziekenhuis betaald.
2 In verband met genoemde betaling van EUR 5.091,87 vordert het ziekenhuis thans nog alleen rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3 Bij de beoordeling van de verminderde vordering staat voorop dat [gedaagden] ziekenfondsverzekerd waren voor de aan [gedaagde sub 2] en het kind verleende geneeskundige hulp tijdens de hier bedoelde ziekenhuisopname. Het ziekenhuis wist dat of kon dat weten, aangezien [gedaagden] onweersproken hebben gesteld dat andere, ook op naam van [gedaagde sub 2] gestelde nota's van het ziekenhuis met betrekking tot deze specifieke ziekenhuisopname, reeds in de periode vóór 25 januari 2002 - door het ziekenhuis - bij het ziekenfonds waren ingediend en voldaan. Dit impliceert, anders het ziekenhuis heeft gesteld, dat het al beschikte over de naam van het ziekenfonds, het betreffende polisnummer en de datum van ingang van de ziekenfondsverzekering, welke gegevens volgens het ziekenhuis nodig waren voor indiening van de onderhavige factuur bij het ziekenfonds. Geen doel treft het verwijt van het ziekenhuis dat Maharban c.s het kind niet hadden aangemeld bij een ziektekostenverzekeraar op het moment dat het werd geboren en een ziekenhuisopname noodzakelijk werd waardoor zij geen verzekeringsrechten konden ontlenen aan een ziektekostenverzekering. Immers, op dat specifieke moment kon die aanmelding van het kind feitelijk nog helemaal niet hebben plaatsgevonden. Verder miskent het ziekenhuis met dat verwijt dat blijkens de onder 1.2 bedoelde betaling van de factuur, de geneeskundige hulp wel degelijk gedekt werd door de ziekenfondsverzekering.
4 Voorts is van belang dat het wettelijk systeem van de Ziekenfondswet meebrengt, voor zover relevant, dat tussen ziekenfondsen en zorgaanbieders overeenkomsten worden gesloten over onder meer de wijze van honorering en de hoogte van honoraria van zorgaanbieders ter zake van verleende geneeskundige hulp aan ziekenfondsverzekerden, welke hulp door het ziekenfonds ter beschikking wordt gesteld. De zorgaanbieder die contractueel aan een ziekenfonds verbonden is, wordt door dat ziekenfonds betaald voor de verleende zorg die onder de dekking van de ziekenfondsverzekering valt. Ziekenfondsverzekerden behoeven niet zelf zorg te dragen voor betaling van die nota's. Dit impliceert dat de zorgaanbieder (geschillen over) betaling van ziekenhuisnota's moet afwikkelen met het ziekenfonds. De stelling van het ziekenhuis dat afwikkeling van de facturen primair de verantwoordelijkheid blijft van de (ziekenfonds)patiënt is derhalve onjuist.
5 Dat ook het ziekenhuis overeenkomstig dit systeem blijkbaar van mening is dat het ziekenfonds gehouden was tot voldoening van de nota, blijkt uit de omstandigheid dat onweersproken is gelaten de stelling van [gedaagden] dat, waar zij eerst vanaf 1 januari 2002 particulier verzekerd waren, de kosten van de ziekenhuisopname in november 2001 gewoon voor rekening van het ziekenfonds bleven. Bovendien kan die mening van het ziekenhuis worden afgeleid uit de onweersproken stelling van [gedaagden] dat een medewerker van het incassobureau van het ziekenhuis aan hen telefonisch heeft meegedeeld dat hij ook niet begreep waarom het ziekenfonds de nota niet wilde voldoen. In dit verband is verder van belang dat blijkens de onweersproken stelling van [gedaagden] dat in of omstreeks mei 2002 een medewerkster van het ziekenhuis hen telefonisch heeft geïnformeerd dat het ziekenfonds weigerde de rekening te voldoen, het ziekenhuis ook daadwerkelijk getracht heeft de factuur door het ziekenfonds te laten voldoen. Uit (de strekking van) deze contacten volgt tevens dat aannemelijk is dat het ziekenhuis, anders dan het heeft gesteld, de beschikking heeft gehad over de factuur zoals die door [gedaagden] is geretourneerd.
6 Op grond van het vorenoverwogene is de slotsom dat het ziekenhuis ten onrechte [gedaagden] aansprakelijk heeft gehouden voor de voldoening van de onderhavige factuur en dat het daarentegen de kwestie met ZAO Zorgverzekeringen had behoren af te wikkelen. Vooral dat eerste klemt, omdat [gedaagden] onverplicht een betalingsregeling met het ziekenhuis hebben afgesproken en ook reeds daadwerkelijk een deel daarvan hebben betaald. [gedaagden] kan derhalve niet verweten worden dat de factuur eerst op 27 april 2005 door het ziekenfonds is betaald, zodat zij de gevorderde vertragingsrente noch de gevorderde incassokosten verschuldigd zijn.
7 De - verminderde - vordering is derhalve niet toewijsbaar.
8 Het ziekenhuis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder die in het incident, van [gedaagden] worden veroordeeld.
De rechtbank:
I wijst de vordering af;
II veroordeelt het ziekenhuis in de kosten van deze procedure, welke kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van [gedaagden] gevallen, worden bepaald op EUR 1.056,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Vegter en in het openbaar uitgesproken op woensdag 19 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.