ECLI:NL:RBZLY:2005:AU5011

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112988 / KG ZA 05-404
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoopovereenkomst en goedkeuringsbeding in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], Rijkmans Emmeloord B.V. gedagvaard in kort geding. Eiser vorderde nakoming van een overeenkomst tot de verkoop van een nieuwe Opel Astra, waarbij hij zijn oude auto inruilde en bijbetaalde. De overeenkomst was ondertekend door de verkoper, maar bevatte een goedkeuringsbeding van de directie. Eiser stelde dat er een definitieve overeenkomst was en dat Rijkmans zich niet kon beroepen op het goedkeuringsbeding, omdat dit onredelijk bezwarend was. Rijkmans voerde aan dat de overeenkomst was geannuleerd omdat de directie de goedkeuring had onthouden, wat volgens hen een kernbeding betrof.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het goedkeuringsbeding niet als een kernbeding kon worden aangemerkt, maar eerder als een algemene voorwaarde. De rechter overwoog dat het beding onredelijk bezwarend was voor eiser, omdat het de mogelijkheid bood voor Rijkmans om een transactie ongedaan te maken zonder dat de koper daar invloed op had. De rechter concludeerde dat het beding onder de reikwijdte van de EG-richtlijn oneerlijke bedingen viel en dat het aannemelijk was dat een bodemrechter de vordering van eiser zou toewijzen.

De voorzieningenrechter heeft Rijkmans veroordeeld om binnen negen weken na betekening van het vonnis de overeenkomst na te komen, met een dwangsom van EUR 500,-- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van EUR 25.000,--. Tevens werd Rijkmans veroordeeld in de proceskosten van eiser. Dit vonnis is uitgesproken op 19 oktober 2005 door mr. H. de Hek, voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Hek / Car
Zaaknr/rolnr: 112988 / KG ZA 05-404
Uitspraak: 19 oktober 2005
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING zitting houdende te Lelystad
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. S.J. de Vries,
en
de besloten vennootschap
RIJKMANS EMMELOORD B.V.,
gevestigd te Emmeloord,
gedaagde,
advocaat mr. Y. van Maarwijck te Meppel,
partijen hierna te noemen: [eiser] en Rijkmans.
PROCESGANG
[eiser] heeft Rijkmans doen dagvaarden in kort geding.
De vordering van [eiser] strekt er toe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Rijkmans te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de overeenkomst van 19 augustus 2005 terzake verkoop van een nieuwe Opel Astra tegen inruil en bijbetaling van EUR 8.000,-- op de condities als overigens in de overeenkomst vervat, na te komen, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 500,-- voor iedere dag dat Rijkmans met de nakoming daarvan in gebreke blijft, zulks met een maximum van EUR 25.000,--;
b. Rijkmans te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Tegen deze vordering is door Rijkmans verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
Partijen hebben ter zitting van 12 oktober 2005 hun standpunten over en weer toegelicht, waarna vonnis is bepaald op heden.
MOTIVERING
1 Vaststaande feiten
1.1 Op 19 augustus 2005 heeft [eiser] van Rijkmans een nieuwe Opel Astra 1.9 Stw edition 100 PK gekocht tegen inruil van zijn Opel Astra 1.7 CDTI Enjoy en met bijbetaling van EUR 8.000,-- (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is namens Rijkmans ondertekend door de heer [verkoper], verkoper. Op de overeenkomst zijn de Bovag standaard bepalingen van toepassing verklaard. Op het voorgedrukte contractformulier is na het woord 'Verkoper' vermeld:
'(behoudens goedkeuring directie)'.
1.2 Op 22 augustus 2005 heeft [verkoper] [eiser] telefonisch meegedeeld dat de overeenkomst werd geannuleerd, omdat deze zou zijn 'afgekeurd door de directie'.
Daarvoor werd als reden gegeven dat door de verkoper een te hoge inruilwaarde aan de auto van [eiser] was toegekend, omdat de verkoper zich had vergist in het type auto.
1.3 Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser], Stichting Univé Rechtshulp (SUR), Rijkmans gesommeerd om de overeenkomst na te komen.
1.4 De heer [vestigingsmanager], vestigingsmanager van Rijkmans, heeft een voorstel gedaan aan [eiser], hetgeen niet tot een oplossing van het conflict heeft geleid.
1.5 Bij brief van 14 september 2005 heeft SUR Rijkmans een termijn gesteld van 48 uur om te bevestigen dat de overeenkomst door Rijkmans zou worden nagekomen.
1.6 Op 15 september 2005 heeft [vestigingsmanager] telefonisch aan [eiser] laten weten vast te houden aan annulering van de overeenkomst.
2 Het geschil
Standpunt [eiser]
2.1 [eiser] vordert nakoming van de overeenkomst op de grond dat er een definitieve overeenkomst tot stand is gekomen, waaraan Rijkmans zich niet eenzijdig kan onttrekken. [eiser] is van mening dat Rijkmans geen beroep toekomt op het goedkeuringsbeding, omdat dit onredelijk bezwarend is. [eiser] heeft in dit kader artikel 6: 237 lid 1 sub d genoemd. [eiser] heeft de nietigheid van het beding ingeroepen.
Tevens stelt [eiser] dat hij erop mocht vertrouwen dat de verkoper van Rijkmans bevoegd was de bewuste overeenkomst aan te gaan.
[eiser] stelt recht en spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde, omdat door tijdsverloop en oplopende kilometerstanden nieuwe discussies over de inruilwaarde zouden kunnen ontstaan.
Standpunt Rijkmans
2.2 Rijkmans heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij gerechtigd was de overeenkomst te annuleren op basis van het in de overeenkomst opgenomen goedkeuringsbeding. Volgens Rijkmans is er sprake van een kernbeding, hetgeen niet valt onder het begrip algemene voorwaarde als bedoeld in artikel 6:233 BW.
Doordat de goedkeuring van de directie aan de transactie werd onthouden, is de ontbindende voorwaarde vervuld en is de overeenkomst geannuleerd.
Subsidiair stelt Rijkmans dat zij onder de gegeven omstandigheden gebruik mocht maken van het goedkeuringsbeding, dat duidelijk in het contract is vermeld en dat in de autobranche algemeen gebruikelijk is. Rijkmans stelt dat zij een mogelijkheid dient te hebben om in incidentele gevallen een evidente onjuistheid, zoals in casu een door de verkoper gemaakte vergissing ten aanzien van de inruilwaarde van de auto, zonodig te kunnen redresseren.
Meer subsidiair doet Rijkmans een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW. Rijkmans meent dat [eiser] niet te goeder trouw heeft gehandeld, aangezien hij wist, althans kon weten, dat de verkoper een vergissing had gemaakt. Te meer omdat [eiser] een jaar eerder van Rijkmans een lager bod voor dezelfde auto had gekregen.
3 De beoordeling van het geschil
3.1 Van het spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
3.2 De vordering is toewijsbaar indien met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat een bodemrechter, later oordelende, de vordering zal toewijzen. Daarvoor is nodig dat de bodemrechter zal oordelen dat Rijkmans zich niet kan beroepen op het goedkeuringsbeding, zoals vermeld in rechtsoverweging 1.1. (hierna: het beding).
Bij het antwoord op de vraag of Rijkmans zich op het beding kan beroepen, dient de bodemrechter, nu het een geschil tussen een professionele verkoper en een consument-koper betreft, zo nodig ambtshalve, rekening te houden met de EG-richtlijn oneerlijke bedingen (hierna: de EG-richtlijn).
3.3 Het verweer van Rijkmans dat het beding niet vernietigbaar is uit hoofde van artikel 6:233 BW, omdat het geen algemene voorwaarde maar een kernbeding zou betreffen, slaagt niet. Bij een 'kernbeding' moet het blijkens de begripsbepaling van artikel 6:231 sub a BW gaan om een beding dat de kern van de prestaties aangeeft. Volgens vaste jurisprudentie dient het begrip kernbeding -in ieder geval voor overeenkomsten met consumenten, zoals hier- zo beperkt mogelijk te worden opgevat. Bepalend is of het beding naar objectieve maatstaven de kern van de overeengekomen verplichtingen betreft. Niet valt in te zien dat het beding in kwestie de kern van de overeengekomen verplichtingen van partijen aangeeft. Die kern is, gelet op het karakter van de overeenkomst, gelegen in de koopsom (de in te ruilen auto daaronder begrepen) en de te leveren auto. De zinsnede '(behoudens goedkeuring directie)' dient derhalve voorshands als een algemene voorwaarde te worden aangemerkt.
3.4 In geschil is de vraag of een dergelijk beding als onredelijk bezwarend voor [eiser] dient te worden aangemerkt. Allereerst dient daarbij te worden gekeken naar de betekenis van het beding, opdat kan worden nagegaan of het beding mogelijk valt onder de reikwijdte van één van de in de artikel 6: 236 tot en met 238 BW dan wel in de "indicatieve lijst" bij de EG-richtlijn genoemde bedingen.
3.5 De essentie van het beding is dat het de directie van Rijkmans achteraf de mogelijkheid verschaft om een door een ondergeschikte afgesloten transactie ongedaan te maken. Met andere woorden de bevoegdheid van een ondergeschikte om namens Rijkmans overeenkomsten aan te gaan wordt achteraf beperkt.
3.6 Artikel 6:238 lid 1 sub b BW heeft betrekking op een beding, dat beperkingen bevat van de bevoegdheid van de gevolmachtigde van een gebruiker van algemene voorwaarden, die zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij die beperking zonder het beding niet behoefde te verwachten. Een beding waarbij de bevoegdheid van de verkoper van een garagebedrijf tot het sluiten van een overeenkomst wordt beperkt, doordat de directie van een autobedrijf een door een verkoper tot stand gebrachte transactie achteraf kan terugdraaien, is als een beding als bedoeld in artikel 6 238 lid 1 sub b te beschouwen. De koper van een auto behoeft er geen rekening mee te houden dat een door hem met een verkoper van een garagebedrijf afgesloten transactie door een derde binnen het garagebedrijf ongedaan kan worden gemaakt. Het onderhavige beding valt dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onder de reikwijdte van artikel 6:238 lid 1 sub b BW.
3.7 Het beding valt ook onder de reikwijdte van het in onderdeel n van de 'indicatieve lijst' bij de EG-richtlijn genoemde beding. Het beding komt er op neer dat de verplichtingen van de verkoper om de door een ondergeschikte aangegane verbintenissen na te komen drastisch wordt beperkt (immers geheel komen te vervallen, wanneer de directie van de verkoper daartoe besluit) in de zin van onderdeel n van die lijst.
3.8 [eiser] heeft gesteld dat het beding vernietigbaar is ingevolge artikel 6: 233 sub b juncto artikel 6: 237 lid 1 sub d BW. Het door [eiser] gedane beroep op artikel 237 lid 1 sub d BW gaat, naar voorlopig oordeel, echter niet op. Deze bepaling ziet op een andere situatie. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft ze betrekking op twee soorten bedingen: bedingen die de gebruiker sneller een beroep geven op overmacht dan uit de wet voortvloeit en bedingen die bepaalde omstandigheden aan de zijde van de consument als een tekortkoming aanmerken (MvT, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1731). Van geen van beide bedingen is in casu sprake. Nu het beding, zoals hiervoor is overwogen, al onder de reikwijdte van artikel 6: 238 lid 1 sub b BW valt, ligt het ook vanuit het oogpunt van wetsystematiek niet voor de hand dat het beding daarnaast onder het bereik van artikel
6: 237 lid 1 sub d BW of van een andere bepaling uit de grijze of zwarte lijst zou vallen.
3.9 [eiser] heeft ook betoogd dat het beding onredelijk bezwarend is, in de zin van artikel 6: 233 sub b BW. Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, is de EG-richtlijn van belang. Het beding komt, zoals overwogen, voor op de indicatieve lijst bij de EG-richtlijn. Blijkens artikel 3 lid 3 van de richtlijn bevat deze lijst bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Artikel 3 lid 1 van de EG-richtlijn bepaalt dat een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voor partijen voortvloeiende verplichtingen ten nadele van de consument in strijd met de goede trouw aanzienlijk verstoort, als oneerlijk wordt beschouwd. Bij dit beding is sprake van een verstoring van het evenwicht tussen partijen. Waar Rijkmans, indien haar directie dat wenst, zonder enige voorwaarde van de overeenkomst afkan, kunnen kopers als [eiser], zoals [eiser] terecht aanvoert, slechts na betaling van een (forse) vergoeding de overeenkomst annuleren.
Gezien het hiervoor overwogene is aannemelijk dat de bodemrechter, bij toetsing van het beding aan artikel 6: 233 sub b BW (richtlijnconform uitgelegd), zal oordelen dat het beding onredelijk bezwarend, en derhalve vernietigbaar is, zodat Rijkmans zich er jegens [eiser] niet op kan beroepen.
3.10 Er is echter nog een reden waarom aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Rijkmans zich niet op het beding kan beroepen. In rechtsoverweging 3.6 is overwogen dat het beding onder het bereik van artikel 6: 238 lid 1 sub b BW valt. De gebruiker van een dergelijk beding kan jegens zijn wederpartij geen beroep doen op het beding, tenzij deze het beding kende. De vraag rijst of het begrip "kennen" objectief of subjectief dient te worden uitgelegd. De parlementaire geschiedenis geeft op die vraag geen duidelijk antwoord. Het ligt het meest voor de hand om het begrip subjectief uit te leggen. De wetstekst gebruikt niet het begrip "behoorde te kennen". Bovendien sluit een subjectieve uitleg het beste aan bij de vergelijkbare bepaling in de indicatieve lijst van de EG-richtlijn. Onderdeel n van die lijst maakt geen uitzondering voor situaties van bekendheid van de consument met het beding. Het ligt dan ook niet voor de hand om de uitzondering in artikel 6: 238 lid 1 sub b BW wel ruim uit te leggen, in die zin dat voldoende is dat de consument de bepaling behoorde te kennen.
3.11 Uit de stellingen van Rijkmans volgt niet dat [eiser] de beperking van de bevoegdheid van de verkoper kende. Ter zitting heeft de desbetreffende verkoper verklaard dat in de onderhandelingen met [eiser] niet over deze beperking gesproken is. Uit het enkele feit dat [eiser] eerder een overeenkomst met Rijkmans is aangegaan en toen een contract heeft ondertekend, waarop de beperking ook vermeld stond, kan de (subjectieve) bekendheid van [eiser] niet worden afgeleid, nu gesteld noch gebleken is dat Rijkmans de beperking toen onder de aandacht van [eiser] heeft gebracht.
3.12 Gelet op het voorgaande is met voldoende mate van zekerheid te verwachten dat een bodemrechter, later oordelende, het beroep van Rijkmans op het beding niet zal honoreren.
3.13 De vraag die resteert is of het door Rijkmans meer subsidiair gedane verzoek op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt. Naar voorlopig oordeel is dat niet het geval. Rijkmans lijkt te miskennen dat aan een geslaagd beroep op artikel 6: 248 BW zware eisen worden gesteld ("naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar"). Wanneer in de verhouding tussen een consument-koper en een professionele verkoper de koper profiteert van het feit dat de verkoper hem een wel zeer aantrekkelijk aanbod heeft gedaan, zal dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Een vergissing van de verkoper in de inruilwaarde in het voordeel van de koper komt in beginsel voor risico van de verkoper. Dat is alleen anders wanneer zonder nader onderzoek evident is dat de verkoper zich moet hebben vergist. Uit de stellingen van Rijkmans volgt echter niet dat die situatie zich heeft voorgedaan. Daarbij is van belang dat de inruilwaarde van een auto afhankelijk is van diverse factoren, die slechts gedeeltelijk voor de koper niet kenbaar zijn. Onder die omstandigheden is het voor een koper niet gemakkelijk om te bepalen dat een verkoper zich ernstig heeft vergist in de inruilwaarde van de auto.
3.14 De vordering is derhalve toewijsbaar, met dien verstande dat de termijn voor nakoming van de overeenkomst -gelet op het onweersproken verweer van Rijkmans op dit punt- zal worden bepaald op negen weken na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar.
3.15 Rijkmans zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter
I. veroordeelt Rijkmans om binnen negen weken na betekening van dit vonnis de overeenkomst van 19 augustus 2005 terzake verkoop van een nieuwe Opel Astra tegen inruil van een Opel Astra 1.7 met kenteken 86-NR-DD en bijbetaling van EUR 8.000,-- op de condities als overigens in de overeenkomst vervat, na te komen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 500,-- voor iedere dag dat Rijkmans met de nakoming daarvan in gebreke blijft, zulks met een maximum van EUR 25.000,--;
II. veroordeelt Rijkmans in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [eiser] gevallen, bepaald op EUR 816,-- voor procureurssalaris en EUR 329,60 voor verschotten;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.