tussentijdse beëindiging schuldsanering
insolventienummer: 04/481 R
nummer verklaring: DEV0210400374
uitspraakdatum: 17 mei 2005
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
ENKELVOUDIGE KAMER
Bij vonnis van deze kamer van 18 mei 2004 is de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
overleden op [datum],
voorheen wonende [woonplaats],
hierna te noemen: de schuldenaar.
Hierbij is drs. P. Kranen tot bewindvoerder benoemd.
De bewindvoerder heeft bij brief van 18 januari 2005 de rechter-commissaris bericht dat de [schuldenaar] op 9 januari 2005 is overleden. De bewindvoerder heeft tevens om tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht.
De bewindvoerder heeft op 31 januari 2005 desgevraagd aan de rechtbank een verklaring overgelegd van de erfgename [echtgenote ] dat laatstgenoemde instemt met behandeling van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van haar overleden echtgenoot op een pro forma terechtzitting.
De rechtbank overweegt als volgt.
De schuldenaar is bij vonnis van deze rechtbank van 18 mei 2004 toegelaten tot de schuldsanerings-regeling. Een saneringsplan is bij vonnis van deze rechtbank van 9 september 2004 vastgesteld. Op 9 januari 2005 is de schuldenaar overleden.
De rechtbank is van oordeel dat het overlijden van een schuldenaar tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling, in ieder geval indien zoals in casu de looptijd van een saneringsplan nog niet is verstreken, met zich brengt dat de schuldenaar niet meer in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.
Mede gezien de ratio van de schuldsaneringsregeling, welke erop gericht is dat de schuldenaar gedurende een bepaalde periode inspanningen verricht om zijn schulden zoveel mogelijk te voldoen, brengt zulks met zich dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
Daarbij is tevens van belang dat krachtens artikel 287 Faillissementswet alleen ten behoeve van een natuurlijke persoon een schuldsaneringsregeling kan worden uitgesproken en dat zulks niet geldt voor andere in het rechtsverkeer te onderscheiden entiteiten en met name niet voor een nalatenschap.
Het vorenstaande brengt met zich dat de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, sub c van de Faillissementswet dient te worden beëindigd. De rechtbank tekent daarbij aan dat de [schuldenaar] weliswaar geen enkel verwijt treft, maar dat voormelde wetsbepaling ook in dit geval van toepassing is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat artikel 350, vijfde lid, van de Faillissementswet, voorzover daarin wordt bepaald dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, sub c, voornoemd van rechtswege het faillissement van de schuldenaar ten gevolge heeft, in casu geen toepassing kan vinden. Immers, nu de [schuldenaar] is overleden en hijzelf krachtens de Faillissementswet niet meer in staat van faillissement kan worden verklaard, zou het in strijd met het systeem van de Faillissementswet zijn om aan te nemen dat een overleden natuurlijke persoon na beëindiging van een schuldsaneringsregeling alsnog in staat van faillissement zou kunnen geraken. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de invoering van de schuldsaneringsregeling blijkt ook niet van een andere bedoeling van de wetgever.
De rechtbank stelt vast dat het uitspreken van het faillissement van de nalatenschap niet mogelijk is, doch dat onder nadere wettelijke voorwaarden een schuldeiser van de nalatenschap de rechtbank kan verzoeken een vereffenaar te benoemen. Deze mogelijkheid is van overeenkomstige toepassing op het geheel van goederen die hebben behoord tot de huwelijksgemeenschap van de erflater en zijn echtgenoot (echtgenote) alsmede de in die gemeenschap gevallen of daarop verhaalbare schulden, alsmede hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, een en ander na de wettelijke verdeling van de nalatenschap.
Nu de beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de overleden schuldenaar tot gevolg heeft, zal de rechtbank geen toepassing geven aan artikel 350, vijfde lid, laatste zin van de Faillissementswet en derhalve niet overgaan tot benoeming van een rechter-commissaris en curator.
De rechtbank zal het salaris en de verschotten van de bewindvoerder vaststellen bij de beëindiging van de samenhangende schuldsaneringsregeling (insolventienummer R.04.482) van [de echtgenote]
? beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. A.L. Smit, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 mei 2005 in tegenwoordigheid van de griffier1.
1 Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.