RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
vonnis van de kantonrechter te Zwolle in kort geding tussen:
de stichting [STICHTING],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij, verder te noemen: “de Stichting”,
gemachtigde mr. M.F.H.M. van Haastert, advocaat te Zwolle,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde de heer [gemachtigde] te [woonplaats]
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 14 juli 2005 inhoudende een vordering tot een voorziening bij voorraad met aangehechte producties;
- de bij brief van 29 juli 2005 door de Stichting nader ingezonden producties
- de brief van 5 augustus 2005 van [gedaagde] en
- de ter zitting door [gedaagde] overgelegde producties.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 augustus 2005.
Verschenen zijn:
- namens de Stichting haar directeur de heer [directeur] en haar teamleider P&O mw. [teamleider], vergezeld van mr. Van Haastert voornoemd
- [gedaagde], vergezeld van haar echtgenoot voornoemd.
De vordering van de Stichting voor een voorlopige voorziening strekt er - na vermindering van eis ter zitting - toe dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut [gedaagde] zal gebieden om binnen twee dagen na het te dezen te wijzen vonnis de gespreksverslagen zoals geduid ter zitting en die bij brief van 1 februari 2005 aan mr. Hendriksen zijn gestuurd te retourneren bij de Stichting zonder dat kopieën worden behouden, op straffe van dwangsom van € 500 per dag dat [gedaagde] nalatig blijft aan die veroordeling te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft de vorderingen bestreden en harerzijds tegenvorderingen ingesteld, te weten
- samengevat - vergoeding van alle kosten, een verplichting van de Stichting om [gedaagde] correct te informeren over de vastlegging en de opslag van de dossiers en wie daar toegang toe heeft, een verplichting van de Stichting tot het creëren van een beroepsmogelijkheid in haar beleid omtrent seksuele intimidatie, een verlof tot het conform de procedures bij de Stichting aangaan van een confrontatie met drie bepaalde werknemers van de Stichting en een verlof om de onderzoekscommissie zich te laten verantwoorden.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. De Stichting richt zich onder meer op de behandeling, verzorging en begeleiding van licht verstandelijk gehandicapte jongeren.
b. De Stichting heeft een beleid omtrent het voorkomen van ongewenste omgangsvormen en een klachtenprocedure in geval van ongewenst gedrag. In een Reglement ongewenste omgangsvormen heeft de Stichting de procedure vastgesteld hoe te handelen bij een melding en/of klacht omtrent ongewenst gedrag. In artikel 10 van dat Reglement is neergelegd een verplichting tot geheimhouding en tot zoveel mogelijk bescherming van de privacy. Een onderzoek naar ongewenst gedrag wordt volgens dit reglement uitgevoerd door een externe onderzoekscommissie.
c. [gedaagde] is vanaf [datum] bij de Stichting in dienst als sociaal pedagogisch hulpverlener.
d. In september 2004 heeft de Stichting op een melding van een collega van [gedaagde] en op advies van haar Arbo-dienst door de externe onderzoekscommissie een onderzoek laten instellen naar vermeende seksuele intimidatie door [gedaagde]. [gedaagde] heeft daarop tegen die collega een (tegen)klacht ingediend.
e. De onderzoekscommissie, bestaande uit twee leden die verbonden zijn aan Bureau Bezemer & Kuiper te Rotterdam, heeft tijdens haar onderzoek met diverse werknemers van de Stichting annex collega’s van [gedaagde] gesproken. Van deze gesprekken zijn verslagen opgemaakt. De commissie heeft op 5 januari 2005 haar rapportage over de melding en de (tegen)klacht bij de Stichting ingediend.
f. De Stichting heeft op 24 januari 2005 met [gedaagde] gesproken over de resultaten van het onderzoek door de externe commissie. Dat gesprek is bij brief van gelijke datum aan [gedaagde] bevestigd. In die brief is samengevat weergegeven dat noch ten aanzien van de melding door de collega jegens [gedaagde] noch ten aanzien van de klacht door [gedaagde] jegens die collega vastgesteld is kunnen worden dat er sprake is geweest van seksuele intimidatie. Voorts is in die brief vermeld dat is vastgesteld dat er binnen het team wel een seksueel beladen sfeer/cultuur was ontstaan mede als gevolg van het onvoldoende scheiden van werk en privé, waardoor grenzen zijn vervaagd en overschreden, hetgeen ook een belasting voor de kinderen met zich heeft gebracht. In de brief heeft de Stichting daarop gesteld van [gedaagde] te verwachten dat zij zich professioneel en terughoudend opstelt en een voorbeeld zal zijn voor collega’s en cliënten. Voorts heeft de Stichting verwoord dat uitgangspunt zal zijn dat [gedaagde] niet langer met drie specificieke collega’s in een team werkzaam zal zijn. Tot slot heeft de Stichting gesteld dat zij een evaluatieperiode van één jaar inlast om te bezien of voldoende sprake is van een professionele houding en gedrag. [gedaagde] is daarop in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze op het geschetste voorgenomen besluit kenbaar te maken.
g. De Stichting heeft bij brief van 1 februari 2005 op daartoe gedaan verzoek van de door [gedaagde] ingeschakelde advocaat mr. Hendriksen te Zwolle om [gedaagde] in staat te stellen haar zienswijze kenbaar te maken, het volledige rapport van de onderzoekcommissie d.d. 5 januari 2005 alsmede de onderliggende gespreksverslagen toegezonden. Bij die laatste stukken heeft de Stichting het volgende voorbehoud gemaakt:
- De (inhoud van de) stukken (wordt) worden alleen gebruikt in het kader van (de beoordeling van) ons voorgenomen besluit (..)”;
- Door u of (..) [gedaagde] worden geen kopien gemaakt;
- De stukken worden door u geretourneerd op het moment dat deze kwestie is afgedaan.
h. Mr. Hendriksen heeft bij brief van 17 februari 2005 aan de Stichting inhoudelijk gereageerd en daarin namens [gedaagde] een aantal bezwaren verwoord zowel op de inhoud als op de totstandkoming van het voorgenomen besluit. In die brief is voorts verwoord dat het recht wordt voorbehouden de stukken te gebruiken bij eventuele strafklacht en/of in een civielrechtelijke procedure jegens collega’s.
i. De Stichting heeft op 18 april 2005 aan mr. Hendriksen voormeld verzocht de verstrekte gespreksverslagen terug te zenden en daartoe gesteld dat met het gesprek met [gedaagde] van die ochtend, haar werkhervatting en de tussen hen gemaakte afspraken de kwestie is afgerond.
j. Partijen hebben daarop gecorrespondeerd zonder dat [gedaagde] de gespreksverslagen, zoals gevoegd bij de brief van de Stichting d.d. 1 februari 2005, heeft teruggegeven.
De standpunten van partijen
De Stichting heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de aan haar ter hand gestelde gespreksverslagen dient terug te geven nu die stukken alleen maar zijn verschaft om haar in staat te stellen haar zienswijze kenbaar te maken en de kwestie per 18 april 2005 is afgerond. De stukken zijn haar onder die duidelijke restricties toegestuurd. De Stichting is ook gehouden de privacy zoveel mogelijk te beschermen van diegenen die bij de klacht/melding betrokken zijn geweest. Zij heeft tevens te waken voor de vertrouwelijkheid en geheimhouding die betrokkenen is gegarandeerd. Voor een goed functioneren van de klachtprocedure is dat vanzelfsprekend en essentieel. Door de stukken te behouden en te gebruiken bij het kenbaar maken van haar zienswijze heeft [gedaagde] de restricties (stilzwijgend) aanvaard. Nu [gedaagde] heeft aangegeven dat zij de stukken wil gebruiken om collega’s aan te kunnen spreken wegens smaad en laster dan wel hen in een civielrechtelijke procedure te kunnen betrekken, schendt zij de opgelegde restricties en doet zij precies wat de Stichting wil voorkomen. Die dreiging leidt tot onrust onder de collega’s van [gedaagde]. Gelet op het zwaarwegende belang van de Stichting om de privacy van haar werknemers te beschermen en te voorkomen dat de verklaringen die in vertrouwen zijn afgelegd, worden gebruikt, is een gebod tot retournering noodzakelijk. Zij heeft voorts bepleit dat geen van de door [gedaagde] ingestelde vorderingen toewijsbaar is.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat zij niet met de Stichting is overeengekomen dat de gespreksverslagen zouden worden teruggegeven. Op vijf verslagen na heeft zij alle andere verslagen al rechtstreeks van de onderzoekscommissie ontvangen, zodat het belang van de Stichting beperkt is. [gedaagde] heeft belang bij het behoud van de stukken omdat zij anders verstoken blijft van gegevens. Wat haar betreft is de kwestie nog niet afgedaan omdat bij haar nog vele vragen leven die noch door de Stichting noch door de onderzoekscommissie zijn beantwoord. De commissie heeft ook gehandeld in strijd met de geldende procedure; zij is ook niet onafhankelijk geweest en haar rapportage is op een groot aantal punten aantoonbaar onzorgvuldig. Met name de gespreksverslagen bevatten diverse onjuiste beweringen. Door de incompetentie van de commissie heeft de Stichting de belangen van [gedaagde] ernstig geschaad. [gedaagde] heeft dan ook recht en belang bij haar tegenvorderingen.
1.
De spoedeisendheid van de vordering van de Stichting is in voldoende mate komen vast te staan.
2.
In geschil is allereerst of [gedaagde] gehouden is de door de Stichting aan haar (gemachtigde) ter hand gestelde verslagen van gesprekken, gehouden in het kader van een onderzoek op een melding en een tegenklacht omtrent seksuele intimidatie, aan de Stichting terug te geven.
3.
De kantonrechter stelt voorop dat de Stichting als werkgever ingevolge de op haar rustende zorgplicht, zoals vastgelegd in artikel 4 lid 2 Arbeidsomstandighedenwet gehouden is een beleid te voeren met betrekking tot het beschermen van haar werknemers tegen onder meer seksuele intimidatie en dienaangaande een zorgvuldige klachtprocedure in te richten. Vast staat dat de Stichting zo’n beleid heeft ontwikkeld en in een klachtprocedure heeft voorzien, welke procedure is vastgelegd in een reglement. [gedaagde] heeft niet weersproken dat dat reglement ook jegens haar werking heeft.
4.
Een klachtenprocedure kan slechts als deugdelijk worden gezien indien voldaan is aan fundamentele eisen van onafhankelijkheid althans onpartijdigheid, zorgvuldigheid, hoor en wederhoor en vertrouwelijkheid.
4.1
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de door de Stichting ingeschakelde onderzoekscommissie niet onafhankelijk haar onderzoek heeft verricht. Vast staat evenwel dat de twee leden van die commissie geen arbeidsrelatie met de Stichting. Anders dan [gedaagde] betoogt, levert het enkele feit dat de commissie uit twee in plaats van de in het reglement genoemde aantal van drie leden heeft bestaan nog geen schending op van de eis tot onafhankelijkheid. Op grond waarvan dan zou moeten worden aangenomen dat de onderzoekers onvoldoende onafhankelijk dan wel onpartijdig zijn geweest, is onvoldoende gesteld dan wel anderszins gebleken.
4.2
Het verwijt dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, zoals [gedaagde] stelt, heeft kennelijk betrekking op het onvoldoende doorvragen door de commissie tijdens de gesprekken. Blijkens de gegeven toelichting heeft dat verwijt betrekking op de door de collega jegens [gedaagde] geuite beschuldiging en hetgeen andere collega’s daarover hebben verklaard. Nu de commissie evenwel tot de conclusie is gekomen dat de gegrondheid van de melding jegens [gedaagde] niet is komen vast te staan, valt niet in te zien zij de commissie het verwijt kan maken dat die onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De door [gedaagde] gelaakte beschuldiging en hetgeen anderen daaromtrent in haar visie onjuist en/of niet ter zake doende hebben verklaard, heeft de commissie immers niet kunnen overtuigen.
4.3.1
[gedaagde] heeft niet bestreden dat een klachtprocedure omtrent vermeende seksuele intimidatie vertrouwelijk behoort te zijn. Dit is ook vastgelegd in artikel 10 van het reglement ter zake dat alle betrokkenen verplicht tot geheimhouding en hen iedere actie verbiedt verband houdend met die klacht. Die vertrouwelijkheid moet essentieel worden geacht om een klachtprocedure als deze te kunnen laten functioneren. Indien een werknemer die zich over een seksuele intimidatie wil beklagen en dan moet verklaren over aspecten die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van hemzelf en/of een ander dan wel een werknemer die daarover als getuige wordt gehoord, er op moet rekenen dat hetgeen wordt verklaard aan de openbaarheid zal worden prijsgegeven, zal het klachtrecht zonder inhoud blijken te zijn omdat dan gevreesd moet worden dat een groot aantal (vermeende) misstanden ongemeld zal blijven. Daarnaast speelt de geheimhoudingsplicht een serieus te nemen rol als het gaat om het voorkomen of tot het minimum beperken van verstoring van de arbeidsrust en de arbeidsverhoudingen.
4.3.2
Met [gedaagde] en de Stichting is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] aanspraak had om kennis te nemen van het volledige onderzoeksdossier en zo ook van de verslagen van de gesprekken van de werknemers die door de Stichting zijn gehoord. [gedaagde] heeft op de inhoud van die verslagen (al aanstonds) haar reactie kunnen geven en - op verzoek van de door haar ingeschakelde gemachtigde mr. Hendriksen - heeft zij daarvan afschriften ontvangen om haar zienswijze kenbaar te maken op het door de Stichting voorgenomen besluit, zoals verwoord in de brief van de Stichting van 24 januari 2005. Die zienswijze heeft [gedaagde] vervolgens bij brief van 17 februari 2005 doen geven, waarna, mede aan de hand van een gesprek tussen de Stichting en [gedaagde], de kwestie van de melding jegens [gedaagde] wat de Stichting betreft is afgedaan zonder arbeidsrechtelijke gevolgen voor [gedaagde], behoudens dan dat de Stichting een meer terughoudende en professionele houding van haar verlangt en dat zij [gedaagde] niet meer laat samenwerken met drie met name genoemde collega’s. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tegen dat verlangen en dat verbreken van die samenwerking bezwaren heeft.
4.3.3
Met het afsluiten van de klachtprocedure diende [gedaagde] dan ook de in het kader van die klachtprocedure aan haar ter beschikking gestelde gespreksverslagen aan de Stichting terug te geven. Niet alleen in het reglement is uitdrukkelijk verwoord dat de gegevens in een gesloten envelop worden opgeslagen in het personeelsdossier van de klager, welke gegevens alleen toegankelijk zijn voor de directie en betrokkene, hetgeen insluit dat daarbuiten, behoudens het dossier bij de klachtencommissie, geen andere opslag of bewaring daarvan is toegestaan. Ook bij het aanbieden van de gespreksverslagen is [gedaagde] er - naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter - ten overvloede op gewezen dat die stukken alleen gebruikt mogen worden in het kader van de klachtprocedure, dat [gedaagde] daarvan geen kopieën mag maken en dat de stukken moeten worden teruggezonden nadat de kwestie zal zijn afgedaan.
4.6
Voor zover [gedaagde] haar weigering om de gespreksverslagen terug te geven stoelt op haar - nog niet geconcretiseerde - voornemen om jegens een drietal collega’s een strafklacht in te dienen en/of een civielrechtelijke procedure te beginnen en het gebruik van die verslagen daartoe, geldt dat dit belang vooralsnog onvoldoende opweegt tegen het belang van de door de Stichting te waarborgen vertrouwelijkheid omtrent de aan de commissie gedane mededelingen, de te beschermen persoonlijke levenssfeer van de diverse betrokkenen en de arbeidsrust en de arbeidsverhoudingen als bedoeld in r.o. 4.3.1. Daarbij is nog daargelaten dat niet onaannemelijk is dat het voorgenomen gebruik van die verslagen strijdig is met op de [gedaagde] rustende plicht om zich als een goed werknemer te gedragen als bedoeld in artikel 7:611 BW. De verslagen zijn immers voor een ander doel aan [gedaagde] ter beschikking zijn gesteld dan waarvoor zij ze nu wil aanwenden.
4.7
Voor zover [gedaagde] haar weigering tot teruggave motiveert met een beroep op het toesturen door de onderzoekscommissie van de meeste verslagen geldt dat de Stichting daartegen onweersproken heeft aangevoerd dat de commissie bij toezending van die verslagen aan het gebruik daarvan dezelfde restricties heeft verbonden als de Stichting bij brief van 1 februari 2005 heeft verwoord. Daarbij komt dat de in r.o. 4.3.3 vermelde regeling omtrent de bewaring van de gegevens verkregen in de klachtprocedure onverkort gelding heeft voor de door de onderzoekscommissie aan [gedaagde] toegezonden verslagen.
4.8
Voor zover [gedaagde] haar weigering tot teruggave stoelt op een onvoldoende onafhankelijkheid van de commissie en/of een onvoldoende zorgvuldig onderzoek kan dat, mede gezien hetgeen in r.o. 4.1 en 4.2 is overwogen, evenmin als zwaarwichtig genoeg worden bevonden.
5.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter voorlopig van oordeel is dat de bodemrechter, later oordelend, tot de conclusie zal komen dat [gedaagde] gehouden is om de aan haar ter beschikking gestelde gespreksverslagen terug te geven. De slotsom is dan ook dat de door de Stichting gevorderde verplichting tot teruggave toewijsbaar is als nader in het dictum te melden. De daaraan verbonden dwangsom zal eveneens worden toegewezen nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, met dien verstande dat die dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna vermeld.
6.
Wat betreft de door [gedaagde] ingestelde tegenvorderingen geldt het volgende.
6.1
Voor de vordering tot betaling van gemaakte kosten, aldus zijnde een geldvordering, geldt dat voor toewijzing daarvan in de regel is vereist dat het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is, dat er sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening wordt getroffen en dat bij de afweging van belangen het restitutierisico onder ogen wordt gezien. [gedaagde] heeft, nog daargelaten dat zij geen schade van een ander kan vorderen en de omvang van haar vordering onvoldoende is gebleken, onvoldoende feiten en omstandigheden aangewezen die meebrengen dat de voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. De daartoe strekkende vordering van [gedaagde] is dan ook niet toewijsbaar.
6.2
De vordering tot “het correct informeren over de juiste vastlegging en opslag van de dossiers en wie daar toegang toe heeft” is, nog daargelaten de weinig specifieke formulering daarvan, evenmin toewijsbaar nu uit het bepaalde in artikel 9 van het Reglement Ongewenste Omgangsvormen al blijkt wat geldt voor het bewaren van gegevens omtrent de klachtprocedure. Gesteld noch gebleken is dat de Stichting daar niet de hand aan wil houden.
6.3
Uit de aard van een kort gedingprocedure volgt dat er geen plaats is voor een toewijzing van een
vordering tot het creëren van een beroepsmogelijkheid in de binnen de Stichting geldende klachtprocedure.
6.4
Het gevraagde verlof om een confrontatie met drie met naam genoemde collega’s aan te gaan acht de kantonrechter evenmin toewijsbaar. Daarvoor zijn die drie collega’s - die buiten deze procedure staan - in dit geval te veel partij en kan niet worden voorbijgegaan aan het uitgangspunt dat de kwestie voor de Stichting is afgedaan, [gedaagde] niet langer behoeft te samenwerken met deze drie collega’s en de Stichting een te respecteren belang heeft bij behoud van de arbeidsrust binnen haar organisatie. Dit neemt niet weg dat de Stichting juist uit dat laatste oogpunt zou kunnen overwegen om (in en na afzonderlijk overleg met betrokkenen) te bezien of het wenselijk is dat [gedaagde] en de drie collega’s, al dan niet met behulp van een externe deskundige zoals een mediator, trachten om hun verhoudingen te normaliseren. Een daartoe strekkende veroordeling acht de kantonrechter in dit kort geding evenwel niet op zijn plaats.
6.5
Het voorgaande, in het bijzonder het niet zijn van een procespartij in dezen, geldt eveneens voor het gevraagde verlof om de onderzoekscommissie zich jegens [gedaagde] te laten verantwoorden, nog daargelaten dat, tegen de achtergrond van hetgeen in r.o. 4.1 tot en met 4.2 is overwogen, de noodzaak daartoe vooralsnog onvoldoende is gebleken.
6.6
Nu geen der vorderingen van [gedaagde] toewijsbaar zijn gebleken, zullen zij worden afgewezen.
7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing in kort geding
- gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de gespreksverslagen omtrent
? het gesprek d.d. 6 september 2004 met [A];
? het gesprek d.d. 10 september 2004 met [gedaagde] inclusief haar opmerkingen daarop;
? het gesprek d.d. 23 september 2004 met [gedaagde] inclusief haar opmerkingen daarop;
? het gesprek met [A] over de door [gedaagde] jegens hem ingediende klacht;
? het gesprek d.d. 24 september 2004 met [B];
? het gesprek d.d. 24 september 2004 met [C];
? het gesprek d.d. 24 september 2004 met [D};
? het gesprek d.d. 8 oktober 2004 met [E];
? het gesprek d.d. 8 oktober 2004 met [F];
? het eindgesprek met [gedaagde] inclusief haar opmerkingen;
? het gesprek d.d. 22 november 2004 met [G] inclusief de opmerkingen van [gedaagde] daarop;
? het gesprek d.d. 25 november 2004 met [gedaagde] inclusief haar opmerkingen daarop,
die bij de brief van 1 februari 2005 aan haar gemachtigde mr. Hendriksen zijn gestuurd, te retourneren bij de Stichting zonder dat kopieën worden behouden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000 aan te verbeuren dwangsommen;
- weigert de door [gedaagde] verzochte voorlopige voorzieningen;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op:
? € 400,00 voor salaris gemachtigde
? € 85,60 voor explootkosten
? € 276,00 voor vastrecht
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 22 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.