ECLI:NL:RBZLY:2005:AT5897

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/509
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.A. Pach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot stopzetting van bezoldiging van ambtenaar in het kader van reïntegratie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 mei 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Justitie, dat zijn bezoldiging met onmiddellijke ingang had stopgezet. Dit besluit was genomen omdat verzoeker geen gehoor had gegeven aan de opdracht om zijn reïntegratiewerkzaamheden te hervatten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen totdat er een definitieve beslissing zou zijn genomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit was gebaseerd op artikel 44 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), dat inmiddels was vervallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit derhalve niet op een deugdelijke wettelijke grondslag berustte. Bovendien was het in hoge mate waarschijnlijk dat het bezwaar van verzoeker gegrond zou worden verklaard. Gelet op de belangen van verzoeker en de noodzaak van een onverwijlde voorziening, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de Minister van Justitie de betaling van verzoekers bezoldiging dient te hervatten totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 644,-, en is gelast dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 138,- wordt vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
De Voorzieningenrechter
Reg.nr.: Awb 05/509
UITSPRAAK
betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Noot, advocaat te Deventer,
en
de Minister van Justitie,
verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 18 maart 2005, kenmerk
DOD/PIU/p.doss.AR.F/0305.1/BR.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 16 maart 2005 heeft de waarnemend directeur ondersteunende diensten, mw L. Mostert, namens verweerder aan verzoeker opgedragen om met ingang van 18 maart 2005 daadwerkelijk zijn reïntegratiewerkzaamheden te hervatten bij de Penitentiaire Inrichting [inrichting] conform eerder gemaakte afspraken. Daarbij is vermeld “dat (verzoeker) op grond van het bepaalde in art.44, lid 1 sub a van het ARAR volledig dient mee te werken. Indien (verzoeker) zich hieraan niet conformeert, zullen wij overgaan tot het opleggen van een sanctie.”
Verzoeker is niet verschenen op het genoemde tijdstip.
Bij besluit van 18 maart 2005 heeft verweerder, na te hebben vastgesteld dat verzoeker geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht om met ingang van 18 maart 2005 zijn werkzaamheden te hervatten, verzoekers bezoldiging met onmiddellijke ingang stopgezet. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 7 april 2005 bezwaar gemaakt.
Op 7 april 2005 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter verzocht om het besluit van 18 maart 2005 te schorsen, totdat een definitieve beslissing bekend is.
Naar aanleiding van een desbetreffende vraag van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 4 mei 2005 aan verzoeker medegedeeld dat het besluit van 18 maart 2005 berust op het bepaalde in artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder p, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Het verzoek om een voorlopige voorziening is ter zitting van 10 mei 2005 behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw L. Mostert, waarnemend directeur ondersteunende diensten.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit in aanmerking genomen dient te worden nagegaan of met betrekking tot het besluit van verweerder d.d. 18 maart 2005 tot stopzetting van de bezoldiging van verzoeker, het belang van verzoeker bij een onverwijlde voorlopige voorziening opweegt tegen het belang van onmiddellijke uitvoering van bedoeld besluit.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op grond van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van het ARAR, luidende:
De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk na de eerste 52 weken van ongeschiktheid tot werken, vervallen indien de ambtenaar:
a) zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Deze bepaling is evenwel op grond van het bepaalde in artikel I, onderdeel R, van het Besluit van 14 december 2004 (Stb. 2004, nr. 688) komen te vervallen. Blijkens het bepaalde in artikel VI, aanhef en onder c, van dit Besluit werkt dit onderdeel van het Besluit terug tot en met 1 april 2002. Ten gevolge van het vervallen van artikel 44 van het ARAR kon verweerder deze bepaling dan ook niet aan zijn besluit ten grondslag leggen.
Verweerder heeft bij brief van 4 mei 2005 aan zijn besluit het bepaalde in artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder p, van het ARAR ten grondslag gelegd. Dit artikel luidt:
De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:
p) zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de Arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de Arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven.
Uit het bepaalde in artikel VI van voornoemd Besluit van 14 december 2004 volgt dat artikel I, onderdeel M, van dit Besluit, inhoudende de tekst van artikel 40a van het ARAR, in werking is getreden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, te weten 28 december 2004. Deze bepaling heeft geen terugwerkende kracht.
In de Nota van Toelichting (NvT) bij dit Besluit is dit ook met zoveel woorden aangegeven. De voor betrokkenen nadelige bepalingen (zoals het in geding zijnde artikel 40a) treden in werking na de publicatie in het Staatsblad.
De overige bepalingen van de wet verbetering poortwachter zijn uitsluitend van toepassing op diegenen die op of na 1 april 2002 ziek zijn geworden en daarbij niet minder dan vier weken voorafgaand aan deze datum ziek zijn geweest.
Vast staat dat verzoeker sedert 1999 ziek was, derhalve geruime tijd voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit Besluit ziek is geworden. De rechtbank moet vaststellen dat het bepaalde in artikel 40a van het ARAR derhalve niet op hem van toepassing is. Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke wettelijke grondslag.
De voorzieningenrechter acht het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in hoge mate waarschijnlijk dat het bezwaar van verzoeker gegrond zal worden verklaard . Er bestaat derhalve aanleiding om het bestreden besluit te schorsen en om een voorlopige voorziening te treffen.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
Het bepaalde in het (vervallen) art.44, eerste lid aanhef en sub a van het ARAR komt eerder overeen met het bepaalde in artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder j, van het ARAR. Zelfs al zouden de gewijzigde bepalingen op verzoeker van toepassing zijn geweest, dan nog had verweerder zich dienen te beraden over de vraag welke bepaling als grondslag van het besluit waarvan bezwaar kon dienen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt het bestreden besluit derhalve ook in zoverre niet gedragen door een deugdelijke motivering.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het verzoek en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de betaling van verzoekers bezoldiging dient te hervatten, totdat op verzoekers bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op
€ 644,-, door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) te betalen aan verzoeker;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 138,- vergoedt.
Gewezen door mw mr. M.A. Pach, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2005 in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op