ECLI:NL:RBZLY:2005:AS6437

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
232924 CV 04-1079
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en kredietovereenkomst in aandelenlease tussen Dexia en gedaagde

In deze zaak vorderde Dexia Bank Nederland N.V. betaling van een bedrag van € 4.296,33 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering bestond uit een hoofdsom van € 3.512,16, buitengerechtelijke incassokosten van € 648,00 en contractuele rente van € 136,17, berekend tot en met 10 december 2003. De gedaagde betwistte de eis van Dexia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een aandelenlease-overeenkomst had gesloten met Dexia, nadat hij telefonisch was benaderd door de bank. De gedaagde had een contract ondertekend dat hem verplichtte gedurende 36 maanden een bedrag van € 46,35 te betalen, met een totale looptijd van 10 jaren.

De kantonrechter heeft zich ambtshalve geconfronteerd met de vraag of de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing was op de overeenkomst. De rechter concludeerde dat de WCK niet van toepassing was, omdat de overeenkomst niet voldeed aan de definitie van een krediettransactie zoals bedoeld in de WCK. De kantonrechter oordeelde dat de aandelenlease geen roerende zaak is, maar een vermogensrecht, en dat de WCK zich niet uitstrekt tot dergelijke transacties.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de wetgever bij de totstandkoming van de WCK geen rekening heeft gehouden met effectenlease en dat de wet duidelijk en ondubbelzinnig is. De rechter concludeerde dat de gedaagde de vordering van Dexia niet kon weerleggen en dat de gedaagde de gevorderde hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten moest betalen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van Dexia. Het vonnis werd uitgesproken op 10 februari 2005 door de kantonrechter in Deventer.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E - L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr. : 232924 CV EXPL 04-1079
datum : 10 februari 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
verder te noemen: Dexia,
gemachtigde: J.M. van Meggelen, gerechtsdeurwaarder te 7200 AG Zutphen, postbus 295.
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
in persoon procederend.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
-de dagvaarding
-het antwoord van [gedaagde]
-de nadere toelichtingen van partijen.
Het geschil
Dexia eist van [gedaagde] betaling van € 4.296,33 bestaande uit € 3.512,16 hoofdsom, € 648,00 buitengerechtelijke incassokosten en € 136,17 contractuele rente berekend tot en met 10 december 2003.
[gedaagde] bestrijdt deze eis.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
Nadat [gedaagde] telefonisch namens Dexia --althans haar rechtsvoorgangster Bank Labouchere N.V., handelend onder de naam Legio Lease-- was benaderd met de vraag of hij wellicht ge-ïnteresseerd was in een aandelenlease-overeenkomst en [gedaagde] die vraag positief had beantwoord, is hem een contract toegestuurd gedateerd 3 februari 2000, welke contract [gedaagde] heeft ondertekend en aan Dexia heeft teruggezonden. Bedoeld contract is als productie 1 bij dagvaarding overgelegd.
2.
De stelling van [gedaagde] dat hij een overeenkomst --Korting Kado geheten-- voor de duur van drie jaren heeft gesloten moet in het licht van de tekst van dit contract worden verworpen.
Het contract vermeldt immers dat [gedaagde] gedurende 36 maanden een bedrag van € 46,35 is verschuldigd en gedurende de daaropvolgende 84 termijnen het bedrag van een nader te be-palen rentepercentage.
In de brochure die bij de overeenkomst behoort en welke brochure [gedaagde] heeft ontvangen is een en andermaal vermeld, dat de totale looptijd van het contract 10 jaren is met dien verstan-de dat het contract na drie jaren kan worden beëindigd.
De stelling van [gedaagde] dat hij in dit opzicht is bedrogen moet dan ook als ongegrond worden gepasseerd.
3.
De kantonrechter heeft zich ambtshalve geconfronteerd met de vraag of de Wet op het Con-sumentenkrediet (verder: WCK) van toepassing is. Het is de kantonrechter bekend dat die toepasselijkheid in de rechtspraak is aangenomen. In dit verband wordt het volgende overwo-gen.
4.
De vraag is allereerst of de transactie tussen partijen onder de definitie van een krediettrans-actie als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder a van de WCK valt.
De WCK onderscheidt geldkredieten en goederenkredieten.
Van een geldkrediet is sprake indien --kort gezegd-- de kredietgever een geldsom aan de kredietnemer ter beschikking stelt. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1986-1987, 19785, nummer 3, blz. 69) gaat het bij geldkrediet meestal om een persoonlijke lening of een doorlopend krediet. Van belang daarbij is dat het geleende bedrag hetzij giraal hetzij chartaal aan de kredietnemer wordt betaald. De kredietnemer kan het bedrag veelal naar eigen inzicht besteden.
Hiervan is in de onderhavige situatie geen sprake. [gedaagde] heeft in het geheel geen geldbedrag van Dexia ontvangen. Dexia heeft voor [gedaagde] aandelen gekocht en het bedrag van de daartoe benodigde koopsom --inclusief rente-- vormt het kredietbedrag (de leasesom).
Een goederenkrediet betreft --kort samengevat-- het verschaffen van het genot van een roe-rende zaak of een dienst tegen betaling. De Memorie van Toelichting (blz. 70) vermeldt in dit verband het volgende: "Goederenkredieten doen zich in de praktijk zoal voor in de vorm dan wel onder de naam van huurkoop, leasing, koop op afbetaling, postorderkrediet en kredietkaarttransacties.". Van belang bij deze vorm van krediet is dat de kredietverlening gekoppeld is aan het leveren van een zaak dan wel het verlenen van een dienst, waarbij de kredietverle-ner of een derde de leverancier dan wel dienstverlener is.
Dexia heeft aandelen voor [gedaagde] gekocht en deze op de wijze voorzien in de overeenkomst (middels bijschrijving in de administratie ex artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer) aan Kre-kel geleverd. Daarnaast hebben partijen voor het bedrag van de koopsom vermeerderd met rente een kredietovereenkomst gesloten. De leverancier van de aandelen én de kredietverlener vallen samen en zijn in één persoon, te weten Dexia, verenigd. De Memorie van Toelichting (blz. 70) spreekt in dat geval over een "zelffinancierende detailhandelaar". De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in het onderhavige geval van een goederenkrediet sprake is.
De WCK beperkt het goederenkrediet echter tot het verschaffen van het genot van een roe-rende zaak. Aangezien een aandeel geen roerende zaak maar een vermogensrecht is, is bij deze stand van zaken de WCK niet van toepassing.
5.
De vraag is echter wel of op grond van de EG-richtlijn 87/102 d.d. 22 december 1986 betref-fende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake het consumentenkrediet (verder: de Richtlijn), de wettelijke definities van hetzij geld-krediet hetzij goederenkrediet zo dienen te worden uitgelegd dat de onderhavige kredietover-eenkomst toch daaronder valt (richtlijnconforme interpretatie).
Voorop moet worden gesteld dat het de bedoeling van de wetgever is geweest de Richtlijn volledig om te zetten. Aldus de regering in de Nota naar aanleiding van het Eindverslag (Tweede Kamer 1988-1989, 19785, nummer 12, blz. 7: “ Wij willen er op wijzen dat alle aanpassingen, waartoe de richtlijn noodzaakt, met de nota van wijziging, in het voorstel zijn aangebracht…".). Ten aanzien van de vraag of die omzetting volledig is geslaagd is gerede twijfel mogelijk omdat de Richtlijn, anders dan de wettelijke definitie van krediettransactie, niet is beperkt tot roerende zaken.
In verband met de richtlijnconforme interpretatie wordt het volgende overwogen.
De rechter is gehouden de eigen wettelijke bepalingen richtlijnconform uit te leggen, maar die uitlegging vindt zijn begrenzing in de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit. Uitgebreid over deze uitleg: mr. M.H. Wissink, Richtlijnconforme Interpretatie van Burgerlijk Recht, Serie Recht en Praktijk nummer 115, Deventer, 2001.
Naar het oordeel van de kantonrechter stuit een richtlijnconforme interpretatie die de aande-lenlease onder de reikwijdte van de WCK brengt daarop af en wel op grond van het volgende.
6.
De bewoordingen van de WCK zijn duidelijk en ondubbelzinnig, terwijl in het algemeen geldt dat een richtlijnconforme interpretatie niet mag leiden tot een uitleg contra legem. Een zoda-nige uitleg van het begrip roerende zaak dat daaronder ook een vermogensrecht (een aandeel) valt, druist evident in tegen de wettekst.
Aan een zodanige uitleg van het begrip geldkrediet dat daaronder ook een goederenkrediet als bedoeld in de WCK valt, kleeft hetzelfde bezwaar. Die uitleg betekent immers in wezen dat daar waar de WCK een duidelijk onderscheid maakt tussen de beide vormen van krediet, via wetsuitleg dat onderscheid wordt weggepoetst.
7.
Kennisneming van de parlementaire- en wetsgeschiedenis bevestigt bedoeld oordeel.
De Memorie van Toelichting op de WCK (blz. 68) vermeldt dat “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvat-ten”. De vraag is of daaruit mag worden afgeleid dat het in elk geval de bedoeling van de wetgever was ook de onderhavige vorm van krediet onder de werking van de wet te brengen.
In dit verband is van belang dat de Wet op het Afbetalingsstelsel 1961 (verder: WAS), waar-van de WCK de opvolger is, in artikel 1 aanhef en onder a een afbetalingstransactie aldus de-finieerde: “iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking, dat een der partijen ervoor heeft te zorgen, dat aan een tweede partij het genot van een roerende lichamelijk zaak of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen roerende onlichamelijke zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend…”.
Een roerende onlichamelijke zaak --zoals een aandeel (zie HR 26 juni 1942 NJ 1942-579)-- viel dus in beginsel onder de reikwijdte van de WAS. Echter volgens mr. L. Dommering-Van Rongen (in: Krediet, afbetaling en colportage, Deventer/Zwolle 1979, blz. 35) is van de mogelijkheid om een roerende onlichamelijke zaak of dienst onder de werking van de WAS te brengen door deze aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur, geen gebruik gemaakt.
In dit licht bezien is te verklaren dat in het Voorstel van Wet (Tweede Kamer 1986-1987, 19785, nummer 2) de definitie van krediettransactie beperkt is tot een roerende lichamelijke zaak (het oud BW was nog van kracht) en (omdat de regering blijkens de Memorie van Toelichting, blz. 69, erover dacht reisovereenkomsten, bepaalde computercursussen en dienst-verlening in verband met koop onder de reikwijdte van de WCK te brengen) een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienst. In de wetsgeschiedenis is geen toelichting te vin-den waarom een roerende onlichamelijke zaak niet in de definitie is teruggekeerd, maar aan-genomen mag worden dat een consumentenkrediet ten aanzien van die zaak niet als een “rele-vante vorm” werd beschouwd. De bedoeling van de wetgever kan --nu effectenlease in de onderhavige vorm destijds niet voorkwam -- in dezen dan ook geen rol van betekenis spelen, terwijl uit het oogpunt van rechtszekerheid een terughoudend standpunt voor wat betreft de reikwijdte van de WCK moet worden ingenomen omdat de WCK, anders dan de WAS, zich niet tot een transactie ten aanzien van een roerende onlichamelijk zaak uitstrekt.
8.
De minister van Financiën heeft op 6 juli 1998 --toen, anders dan ten tijde van de totstandko-ming van de WCK effectenlease inmiddels een gangbaar product was geworden-- op de vraag waarom aanbieders van aandelenleasecontracten zich niet aan de WCK hoeven te houden geantwoord, dat hij geen reden zag de effectenlease onder de reikwijdte van de WCK te bren-gen, waaruit volgt dat de WCK volgens de minister niet van toepassing was (kamervragen Tweede Kamer 1997-1998, nummer 1470).
De vraag of de motivering van dit antwoord in alle opzichten juist is --waaraan de kanton-rechter twijfelt omdat de uitzondering van artikel 4 lid 1 onder h WCK anders dan de minister betoogde niet van toepassing lijkt-- speelt thans geen rol, omdat het met het oog op de rechts-zekerheid gaat om het antwoord zelf.
9.
In artikel 1 aanhef en onder r van het wetsvoorstel van de Wet Financiële Dienstverlening (Tweede Kamer 2003-2004, 29507, nummer 2, blz. 3) is het aan de WCK ontleende onder-scheid tussen geldkrediet en goederenkrediet gehandhaafd, maar aan de definitie van goede-renkrediet het genot van een effect (naast dat van een roerende zaak) toegevoegd.
De Memorie van Toelichting (29507, nummer 3) vermeldt in dit verband: “Door aan de defi-nitie van goederenkrediet het verschaffen van het genot van een effect toe te voegen worden producten bestaande uit een beleggingselement en een kredietelement, zoals effectenlease producten, voor wat het kredietelement betreft expliciet onder de reikwijdte van het wetsvoor-stel gebracht. Buiten deze toevoeging is met de in het wetsvoorstel gehanteerde terminologie niet bedoeld een verschil aan te brengen in de reikwijdte van de definitie ten opzichte van de WCK”.
Hieruit volgt dat middels bedoelde toevoeging de reikwijdte van de definitie ten opzichte van de WCK is vergroot, oftewel dat het genot van een effect niet onder de WCK valt.
10.
De rechter dient met het oog op de scheiding van de machten terughoudendheid te betrachten indien de tekst van de wet op zichzelf duidelijk is en uit de wets- en parlementaire geschiede-nis het (herhaalde) standpunt van de wetgever/regering volgt dat effectenlease niet onder de WCK valt. Het is dan ook in strijd met de rechtszekerheid via een richtlijnconforme interpre-tatie de WCK alsnog op de onderhavige effectenlease van toepassing te verklaren.
De definitie van een krediettransactie in de WCK kan niet anders worden begrepen dan dat effectenlease niet onder die definitie valt, zodat het de rechter niet vrijstaat die definitie op grond van een richtlijnconforme interpretatie zodanig uit te leggen dat die leasevorm er wel onder valt (vergelijk HR 20 oktober 1995 NJ 1996-330).
11.
Tot slot is van belang dat indien de toepasselijkheid van de WCK op de onderhavige aandelenlease wel zou worden aangenomen, zulks tot de conclusie leidt dat Dexia --naar achteraf blijkt-- ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst over de ingevolge artikel 9 WCK vereiste vergunning diende te beschikken, met alle (mogelijke) gevolgen van dien voor de rechtsgeldigheid van de onderhavige overeenkomst indien Dexia niet over die vergunning beschikte. Richtlijnconforme uitleg op het gebied van het bestuursrecht --dat op het punt van de vergunning aan de orde is-- is vanwege het legaliteitsbeginsel aan enge(re) grenzen is ge-bonden.
12.
De conclusie is dat de WCK niet van toepassing is.
13.
Nu het verweer van [gedaagde] geen doel treft en de kantonrechter geen aanleiding vindt ambts-halve in de overeenkomst in te grijpen, dient [gedaagde] de gevorderde hoofdsom te betalen.
De gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar.
14.
[gedaagde] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te betalen
€ 4.296,33vermeerderd met de contractuele rente ad 1,03% per maand over
€ 3.512,16 vanaf 11 december 2003 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Dexia welke kosten tot op heden zijn begroot op:
? € 450,00 voor salaris gemachtigde
? € 190,00 voor griffierecht
? € 86,75 voor explootkosten;
- verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter te Deventer en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2005 in aanwezigheid van de griffier.