ECLI:NL:RBZLY:2005:AR8668

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
261431 ER 04-55
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van een nalatenschap door minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 januari 2005 een beschikking gegeven op een verzoek tot machtiging om namens minderjarige kinderen een nalatenschap te verwerpen. De verzoekster, wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen, heeft verzocht om deze machtiging omdat de kinderen al geruime tijd bij hun hertrouwde moeder in Duitsland wonen en geen contact hebben gehad met hun vader. De nalatenschap van de vader, die in Nederland is, blijkt waarschijnlijk niet voldoende om de begrafeniskosten te dekken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter in beginsel geen rechtsmacht heeft, omdat de minderjarigen geen woon- of verblijfplaats in Nederland hebben. Echter, op basis van artikel 9 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961, heeft de kantonrechter besloten dat er bijzondere omstandigheden zijn die het mogelijk maken om het verzoek in Nederland te beoordelen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de machtiging tot verwerping in het belang van de minderjarigen is, gezien de emotionele belasting en de afstand tot de woning van de erflater. De kantonrechter heeft de verzoekster de gevraagde machtiging verleend, met de opmerking dat deze machtiging haar kracht verliest zodra de bevoegde Duitse rechter een maatregel treft.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.:261431 ER 04-55
datum: 3 januari 2005
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT MACHTIGING
OM NAMENS MINDERJARIGEN EEN NALATENSCHAP TE VERWERPEN
ingediend door
[VERZOEKSTER],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar na te noemen minderjarige kinderen,
gemachtigde notaris mr. D. Klein te Zwolle.
De procedure
Op 31 december 2004 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift, waarbij verzoekster vraagt te worden gemachtigd om namens haar minderjarige kinderen:
1. [kind 1], geboren te [plaats] op [datum];
2. [kind 2], geboren te [plaats] op [datum] en
3. [kind 3], geboren te [plaats] op [datum]
de nalatenschap te verwerpen van hun vader [erflater], geboren te [plaats] op [datum] en overleden te [plaats] op [datum].
De beoordeling
1.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de betrokken minderjarigen al enkele jaren wonen bij hun hertrouwde moeder, net over de grens in Duitsland. Zij zouden sinds de echtscheiding in 1997 en mede door een problematische verhouding tussen de ouders geen geregelde omgang met hun vader hebben gehad.
2.
Volgens de gemachtigde is het saldo van de nalatenschap waarschijnlijk amper voldoende om de begrafeniskosten te dekken. Mede ter vermijding van de verplichtingen die bij beneficiaire aanvaarding op de (wettelijk vertegenwoordiger van de) kinderen als vereffenaars van de boedel rusten, zoals het ontruimen en opzeggen van de huurwoning te [plaats], wordt machtiging tot verwerping verzocht. De kantonrechter begrijpt hieruit dat erflater geen testament heeft gemaakt waarbij een executeur-testamentair is benoemd.
3.
De kantonrechter kan zich in de geschetste omstandigheden goed voorstellen dat de gevraagde machtiging in het belang van de minderjarigen is te achten. In deze zaak heeft de Nederlandse rechter evenwel in beginsel geen rechtsmacht nu de minderjarigen hier te lande geen woon- of verblijfplaats hebben en het machtigingsverzoek een zaak “betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid” is, zoals bedoeld in art. 5 Rv. Voor de inhoud van dat begrip is immers aangeknoopt bij art. 1 lid 2 van het (nog niet voor Nederland in werking getreden) Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en daaronder vallen de verplichtingen van ouders met betrekking tot de vermogensrechtelijke belangen van minderjarigen.
Overigens wordt ook in de preambule van de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter uitgegaan van de kantonrechter van de woonplaats van de ouder als de bevoegde rechter bij verzoeken op de voet van art. 4:193 lid 1 BW.
4.
In beginsel dient dit verzoek derhalve door de Duitse rechter te worden beoordeeld, evenwel onverminderd art. 1 Rv, dat voorrang geeft aan verdragsbepalingen.
In het onderhavige geval is de kantonrechter van oordeel dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die aan de Nederlandse rechter de mogelijkheid bieden om op het verzoek te beslissen op de voet van art. 9 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961. De nalatenschap waarvan de betrokken minderjarigen behoudens verwerping erfgenaam zijn, bevindt zich in Nederland en de goederen van de erflater bevinden zich in een huurwoning, die door de vereffenaar(-s) met de nodige voortvarendheid, zulks gelet op het vermoedelijke saldo van de nalatenschap, zal moeten worden ontruimd en opgezegd. Dit kan in alle redelijkheid niet van de minderjarigen, noch van hun wettelijk vertegenwoordiger worden verlangd, zowel met het oog op de emotionele belasting in de gegeven familieverhouding als vanwege de feitelijke afstand tussen hun woonplaats en de woning van erflater. Daarbij is onduidelijk binnen welke termijn de Duitse rechter zal kunnen beslissen op een bij hem in te dienen verzoek tot machtiging.
Daarmee is de zaak naar het oordeel van de kantonrechter voldoende spoedeisend om, ter noodzakelijke bescherming van de betrokken minderjarigen, de machtiging tot verwerping te verlenen.
5.
De kantonrechter wijst de gemachtigde er wellicht ten overvloede op dat de machtiging ingevolge art. 9 lid 2 van eerdergenoemd verdrag uit 1961 haar kracht verliest zodra de bevoegde Duitse rechter een maatregel zou treffen, tenzij de machtiging reeds uitwerking heeft gehad. Dat laatste zal het geval zijn zodra met gebruikmaking van deze machtiging de verklaring van verwerping is aangetekend in het boedelregister van de laatste woonplaats van erflater.
De beslissing
De kantonrechter:
- verleent verzoekster de gevraagde machtiging tot verwerping van de nalatenschap van Petrus Franciscus van Baarle voornoemd.
Aldus gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 3 januari 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het gerechtshof Arnhem.