Weigering homologatie akkoord in schuldsaneringsregeling
insolventienummer: R 01 764-767
nummer verklaring: LEL0210101881
uitspraakdatum: 26 augustus 2004
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
ENKELVOUDIGE KAMER
[schuldenaar 1 ],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
hierna te noemen: [schuldenaar 1 ]
[schuldenaar 2 ]
wonende te [adres],
hierna te noemen: [schuldenaar 2 ],
gezamenlijk te noemen schuldenaren.
Bij vonnis van deze kamer van 12 november 2001 is de voorlopige schuldsa¬neringsregeling uitgesproken ten aanzien van schuldenaren. Bij vonnis van deze kamer van 21 januari 2002 is de definitieve schuldsaneringsregeling ten aanzien van schuldenaren uitgesproken. Hierbij is tot bewindvoerder benoemd de heer E.J. Klöters.
Bij vonnis van deze kamer van 2 maart 2004 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar 1 ] op verzoek van de bewindvoerder en op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.
Tegen voornoemde beslissing heeft [schuldenaar 1 ] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Gerechtshof heeft bij arrest van 8 april 2004 de behandeling in hoger beroep aangehouden ten einde [schuldenaar 1 ] in de gelegenheid te stellen het ontwerp van een akkoord bij deze rechtbank aan te bieden.
Op 23 juni 2004 is in de schuldsaneringsregeling van schuldenaren een verificatievergadering gehouden ter gelegenheid waarvan schuldenaren een akkoord hebben aangeboden. Dit akkoord is op de voet van artikel 332 Fw aangenomen.
Op 30 juni 2004 heeft de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 337 Fw verslag uitgebracht en daarbij negatief geadviseerd ten aanzien van de homologatie van het akkoord.
Op 7 juli 2004 heeft de behandeling ter terechtzitting ex artikel 335 Fw plaatsgevonden. Ter terechtzitting zijn verschenen [schuldenaar 1 ], bijgestaan door mr. H. Hulshof, advocaat te Emmeloord, en mevrouw F.J. Velner, namens de bewindvoerder. [schuldenaar 1 ] heeft nog ontbrekende originele machtigingen van schuldeisers en de volmacht van [schuldenaar 2 ] in verband met het akkoord overgelegd, en is aansluitend aan de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld nadere stukken in het geding te brengen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van de verificatievergadering d.d. 23 juni 2003;
- het verslag van de rechter-commissaris ex artikel 337 Fw d.d. 30 juni 2004;
- de pleitnotities met bijlagen van mr. Hulshof d.d. 7 juni 2004;
- de brief met bijlagen d.d. 17 augustus 2004 van mr. Hulshof.
1. Verslag van de rechter-commissaris
De rechter-commissaris heeft de rechtbank geadviseerd het aangenomen akkoord niet te homologeren. Als startpunt heeft de rechter-commissaris aansluiting gezocht bij zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar 1 ] en de overwegingen in het vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2004 ten aanzien van het niet nakomen door [schuldenaar 1 ] van zijn inspanningsverplichting betaalde arbeid te vinden.
Gelet op het tekortschieten van [schuldenaar 1 ] in zijn schuldsaneringsregeling, acht de rechter-commissaris het bedrag dat aan de gezamenlijke schuldeisers wordt aangeboden ten ene male onvoldoende. In dit verband heeft de rechter-commissaris gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2001 (R01/053HR), waarin de Hoge Raad ten aanzien van de uitleg van artikel 153 lid 2 aanhef en sub 1 Fw in verbinding met artikel 338 lid 2 Fw ondermeer overweegt:
“ Met deze strekking valt slechts een uitleg te verenigen volgens welke bij de toepassing van artikel 153 lid 2, aanhef en onder 1 F. ook baten die de schuldenaar naar verwachting na de aanbieding van het akkoord nog zal verkrijgen als ‘baten des boedels’ in aanmerking worden genomen. Voorzover het de toepassing van de schuldsaneringsregeling betreft, vindt deze uitleg voorts steun in een der uitgangspunten van de Wet van 25 juni 1998 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen, Stb. 1998,445. Het uitgangspunt immers dat, tegenover het uitzicht om als het ware weer met een schone lei verder te kunnen gaan, van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moet worden gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van de schuldeisers”.
De rechter-commissaris heeft voorts overwogen dat het probleem in deze zaak is dat van een hypothetische situatie moet worden uitgegaan, omdat onduidelijk blijft wat de schuldenaar zou hebben gespaard als hij zich aantoonbaar zou hebben ingespannen inkomsten te verwerven en daarin was geslaagd. Deze onduidelijkheid behoort naar mening van de rechter-commissaris voor rekening en risico van [schuldenaar 1 ] te komen.
2. Het verweer van [schuldenaar 1 ]
[schuldenaar 1 ] heeft aangevoerd dat hij zich reeds vóór 26 maart 2004 heeft ingespannen om werk te vinden. Dat hij daarin niet is geslaagd wijt [schuldenaar 1 ] hieraan dat hij een operatie aan zijn arm dient te ondergaan. De lange termijn van revalidatie die daarop volgt schrikt potentiële werkgevers af. De operatie had in de zomer van 2002 zullen plaatsvinden, maar als gevolg van de postblokkade was [schuldenaar 1 ] niet tijdig op de hoogte van de oproep. Thans staat hij weer op een wachtlijst. De arbeidsmogelijkheden van [schuldenaar 1 ] worden nog verder beperkt, omdat hij nu ook last krijgt van zijn andere arm. Hoewel het akkoord pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling is aangeboden, was dat niet de opzet. Reeds een jaar geleden heeft [schuldenaar 1 ] gepoogd een akkoord aan te bieden. In zijn negatief advies gaat de rechter-commissaris uit van een hypothetische situatie, waarvoor in het aangehaalde arrest geen steun kan worden gevonden. Bovendien is het inkomen dat [schuldenaar 1 ] in 2000 genoot niet maatgevend en dient als uitgangspunt te gelden dat [schuldenaar 1 ] vanaf 26 maart 2003 tot het verrichten van arbeid in staat moet worden geacht.
3.1 Ter beoordeling ligt voor de vraag of het door de schuldenaren ter verificatievergadering van 23 juni 2004 aangeboden en aangenomen akkoord dient te worden gehomologeerd, danwel dat de homologatie daarvan dient te worden geweigerd. Bij vonnis van 2 maart 2004 heeft de rechtbank overwogen dat [schuldenaar 1 ] in ieder geval vanaf 26 maart 2003 aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting tot het vinden van betaalde arbeid diende te voldoen, dat [schuldenaar 1 ] daaraan niet heeft voldaan en derhalve tekort is geschoten in zijn inspanningverplichting arbeid te verwerven. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover thans, in het kader van de vraag die in de onderhavige procedure voorligt, anders te oordelen. [schuldenaar 1 ] heeft aangevoerd dat hij zich reeds voor genoemde datum heeft ingespannen om werk te vinden, maar daar niet in kan slagen omdat hij aan zijn arm dient te worden geopereerd en vervolgens een lange tijd van revalidatie zal volgen, hetgeen potentiële werkgevers afschrikt. De rechtbank heeft [schuldenaar 1 ] -wederom- in de gelegenheid gesteld zijn stelling met stukken te onderbouwen. [schuldenaar 1 ] heeft slechts één afwijzingsbrief van na 26 maart 2003 overgelegd, waarin als reden de mogelijke ingreep en aansluitende revalidatie wordt vermeld. Voor het overige heeft [schuldenaar 1 ] slechts 4 afwijzingsbrieven overgelegd, welke alle dateren van 2001. Geen van deze brieven noemt een mogelijke operatie en revalidatie als reden van de afwijzing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [schuldenaar 1 ] dan ook niet aannemelijk kunnen maken dat hij zich heeft ingespannen werk te vinden, doch dat die pogingen zijn gestrand, omdat een mogelijke ingreep en revalidatie werkgevers afschrikt. De brief d.d. 16 augustus 2004 van drs. [naam] van het OLVG te Amsterdam, welke [schuldenaar 1 ] heeft overgelegd, is voor de rechtbank evenmin aanleiding thans anders te oordelen. Deze brief bevestigt wel de revalidatie periode van 4 tot 6 maanden na een operatieve interventie, maar niet de stelling van [schuldenaar 1 ] dat zulks hem zal bemoeilijken bij het solliciteren. Evenmin blijkt uit de brief dat [schuldenaar 1 ] tengevolge van de kwetsuur niet aan het arbeidsproces zou kunnen deelnemen. Uit de brief blijkt enkel dat de kwetsuur, afhankelijk van het beroep, beperkingen met zich brengt. Dat [schuldenaar 1 ]’s arbeidsmogelijkheden steeds beperkter worden als gevolg van klachten aan de andere arm, dat daar onderzoek naar wordt gedaan en dat [schuldenaar 1 ] op de wachtlijst staat voor een ingreep, hetgeen [schuldenaar 1 ] ter zitting heeft aangevoerd, blijkt evenmin uit de stukken die [schuldenaar 1 ] heeft overgelegd.
3.2 Vaststaat naar het oordeel van de rechtbank dat [schuldenaar 1 ] zich onvoldoende heeft ingespannen om betaalde arbeid te vinden teneinde ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers boedelactief te genereren. Gelet op het uitgangspunt van de schuldsaneringsregeling dat van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moet worden gevergd om zoveel mogelijk activa ten behoeve van de schuldeisers in de boedel te brengen, is de vraag of het bedrag van € 3.305,38, dat in het kader van het akkoord aan de schuldeisers is aangeboden, als zodanig kan worden gekwalificeerd. Anders gezegd, had [schuldenaar 1 ], indien hij had deelgenomen aan het arbeidsproces, een hoger bedrag aan boedelactief kunnen genereren dan het bedrag dat thans in het akkoord is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat daarbij als aanvangsdatum van deelname aan het arbeidsproces in ieder geval 26 maart 2003 moet worden gehanteerd. Met de rechter-commissaris is de rechtbank van oordeel dat het probleem dat hierbij van een hypothetische situatie moet worden uitgegaan -in het midden blijft immers of [schuldenaar 1 ] er bij voldoende inspanningen in was geslaagd werk te vinden, daarmee actief te genereren en voor welk bedrag- voor rekening en risico van [schuldenaar 1 ] komt, nu [schuldenaar 1 ] tekort is geschoten in zijn inspanningverplichting terzake. De toets aan artikel 153 lid 2 sub 1 zou anders, in het geval van tekortschieten in de inspanningsverplichting betaalde arbeid te zoeken en een -minimaal- akkoord aan het einde van de schuldsaneringsregeling, kunnen worden ontlopen. Met de rechter-commissaris is de rechtbank eveneens van oordeel dat, gelet op het inkomen dat [schuldenaar 1 ] in het verleden genoot, gelet op zijn arbeidsverleden, zoals hij dat ook nog laatstelijk ter terechtzitting heeft toegelicht, maar ook gelet op zijn ambities en gestelde mogelijkheden om in de nabije toekomst een eigen onderneming te starten, [schuldenaar 1 ] in staat moet zijn geweest een inkomen te verwerven waarbij maandelijks een bedrag van rond de € 440,-- aan de boedel had kunnen worden afgedragen. [schuldenaar 1 ] heeft dat bestreden, maar zijn betwisting niet onderbouwd, danwel aannemelijk gemaakt. Er van uitgaande dat [schuldenaar 1 ] vanaf april 2003 tot en met juni 2004 een dergelijk bedrag zou hebben afgedragen aan de boedel zou het boedelactief € 6.600,-- hebben bedragen, derhalve het dubbele van het bedrag dat schuldenaren thans in het akkoord hebben aangeboden. De rechtbank acht dit, gelet ook op de totale schuldenlast van schuldenaren, een aanmerkelijk verschil als bedoeld in artikel 153 lid 2 sub 1 Fw in verband met artikel 338 lid 2 Fw. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de homologatie van het gezamenlijk akkoord van schuldenaren zal weigeren.
3.3 Bij vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2004 is reeds een beslissing genomen over de -tussentijdse- beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar 1 ]. Terzake is een hoger beroep procedure aanhangig. De rechtbank behoeft dan ook geen beslissing te nemen over de voortzetting dan wel beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 338 lid 4 Fw, voorzover het [schuldenaar 1 ] aangaat.
3.4 De schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar 2 ] is niet -tussentijds- beëindigd. De rechtbank zal op grond van artikel 338 lid 4 Fw over de voortzetting dan wel beëindiging daarvan nog bij afzonderlijk vonnis dienen te beslissen.
De rechtbank weigert de homologatie van het akkoord.
Gegeven door mr. J.A. van Voorthuizen, lid van genoem¬de kamer, en uitge¬spro¬ken ter open¬bare te¬rechtzit¬ting van 26 augustus 2004, bij afwezigheid van de griffier alleen getekend door de rechter.