ECLI:NL:RBZLY:2004:AR7828

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
253204 JA 04-902
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens seksuele intimidatie en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 december 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap L. B.V. en een werknemer. De werkgeefster, vertegenwoordigd door mr. F.W. de Nerée tot Babberich, heeft het verzoek ingediend op basis van gewichtige redenen, waaronder seksuele intimidatie en vertrouwensbreuk. De werknemer, bijgestaan door mr. K. Tunç, heeft de beschuldigingen ontkend en betoogd dat de werkgeefster hem op oneigenlijke gronden probeert te ontslaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich in verschillende opzichten seksueel intimiderend heeft gedragen tegenover vrouwelijke medewerkers. Dit gedrag, dat bestond uit ongewenste lichamelijke aanrakingen en seksueel getinte opmerkingen, heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen partijen. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er geen dringende reden voor ontslag was, de omstandigheden zodanig waren veranderd dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was.

De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2005 uitgesproken en een vergoeding van € 7.021,43 bruto aan de werknemer toegekend, rekening houdend met zijn langdurige dienstverband van 25 jaar. De werkgeefster werd in de gelegenheid gesteld om het verzoek tot ontbinding in te trekken, maar als zij dit niet deed, zou de ontbinding doorgaan. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 253204 HA 04-902
datum : 9 december 2004
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
de besloten vennootschap L. B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekende partij, verder te noemen werkgeefster,
gemachtigde mr. F.W. de Nerée tot Babberich, advocaat te Amsterdam,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [WOONPLAATS],
verwerende partij, verder te noemen werknemer,
gemachtigde mr. K. Tunç, advocaat te Zwolle.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift d.d. 15 oktober 2004 van werkgeefster;
- het verweerschrift d.d. 8 november 2004 van werknemer.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 december 2004. Verschenen zijn:
- A, medewerker p&o, B, zonemanager, C, supermarktmanager, en Z, allen in dienst van werkgeefster, bijgestaan door mr. De Nerée tot Babberich voornoemd;
- werknemer, bijgestaan door mr. Tunç voornoemd.
In verband met deze zitting zijn door werknemer bij brief d.d. 1 december 2004 nog een drietal producties overgelegd. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht, zulks aan de zijde van werkgeefster mede aan de hand van op schrift gestelde pleitaantekeningen.
Ter zitting zijn als informanten gehoord: D, E, F, G, I, J, K en L, allen medewerkers van werkgeefster.
Het geschil en de beoordeling
1.
Vaststaande feiten
(a)
Werknemer, thans [x] jaar, is op [datum] bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster in dienst getreden. Hij is laatstelijk werkzaam geweest als afdelingschef boetiek in de vestiging van werkgeefster in X, tegen een salaris van € 2.353,42 bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.
Op dit dienstverband is van toepassing de CAO voor personeel van grootwinkelbedrijven in levensmiddelen.
(b)
Werknemer is in of rond maart 2004 door werkgeefster overgeplaatst vanuit haar vestiging te Hardenberg naar de onder (a) genoemde vestiging.
(c)
Werknemer is op 24 september 2004 door werkgeefster geschorst. Deze schorsing is nadien verlengd, doch door werkgeefster per 7 oktober 2004 opgeheven met vrijstelling van werknemer van arbeid met behoud van salaris.
2.
Verzoek werkgeefster
Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden wegens gewichtige redenen, primair bestaande in een dringende reden en subsidiair bestaande in veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3.
Opzegverbod
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. Werknemer heeft zich weliswaar met ingang van 7 oktober 2004 ziek gemeld, maar het verzoek is niet gegrond op deze ziekte.
4.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
(a)
Werkgeefster heeft aan de gevraagde ontbinding ten grondslag gelegd de – feitelijkheden leidend tot – de onder 1-(b) genoemde overplaatsing en de door haar in de maand september 2004 van en namens jonge vrouwelijke personeelsleden, werkzaam in het filiaal te X, ontvangen klachten over seksueel intimiderend gedrag van werknemer.
Werkgeefster heeft nadrukkelijk tegengesproken dat het tegen werknemer gedane verzoek is in-gegeven door / enig verband houdt met de niet-florissante financiële situatie van haar super-marktorganisatie.
(b)
Werknemer heeft nadrukkelijk bestreden dat de aantijgingen aan zijn adres van medewerkers van het filiaal te X enige grond hebben. Met betrekking tot zijn overplaatsing vanuit Hardenberg naar X heeft werknemer bestreden dat zijn positie te Hardenberg onhoudbaar was geworden. Hij erkent wel dat hij het goed kon vinden met de door werkgeefster bedoelde medewerkster te Hardenberg en dat hij haar graag beter wilde leren kennen. Van enige seksueel getinte toenadering van werknemer tot deze medewerkster is echter geen sprake geweest.
Werknemer heeft er op gewezen dat naar algemeen bekend is de supermarktorganisatie van werkgeefster enorm te lijden heeft onder de slechte economie en de prijzenoorlog die gaande is, zodat werkgeefster met name moet bezuinigen op personeelskosten. Werkgeefster heeft moeten reorganiseren, wat heeft meegebracht dat alle afdelingsmanagers een (psychologische) geschiktheidstest hebben moeten doen. De managers die naar aanleiding van dit onderzoek een negatieve uitslag ontvangen, zullen in aanmerking worden gebracht voor ontslag. Zij vallen dan onder het sociaal plan. Indien werknemer op deze grond zou worden ontslagen, zou hij volgens het sociaal plan recht hebben op een vergoeding van ongeveer € 15.000,-- tot € 20.000,--. Werknemer heeft een positieve uitslag van het onderzoek verkregen. Werkgeefster lijkt te hebben gewacht op de uitslag van deze test. Nu deze test voor werknemer positief is, zoekt werkgeefster blijkbaar an-dere wegen om werknemer op een goedkope(re) manier (dan onder de voorwaarden van genoemd sociaal plan) kwijt te raken.
(c)
De kantonrechter zal achtereenvolgens bespreken (de grond voor) de overplaatsing van werknemer vanuit Hardenberg naar X, de door medewerksters in het filiaal te X tegen werknemer ingebrachte klachten, het vermoeden van werknemer dat werkgeefster hem op oneigenlijke (financiële) gronden wil ontslaan en tenslotte in hoeverre aannemelijk geworden feitelijkheden grond opleveren voor de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
(i) Werknemer heeft zich ontdaan getoond dat werkgeefster zijn vooral op roddels gebaseerde overplaatsing naar X bij de gevraagde ontbinding heeft betrokken. Naar het oordeel van de kantonrechter is het echter aannemelijk geworden, dat werkgeefster destijds redelijkerwijze heeft kunnen menen dat een medewerkster in een nogal kwetsbare positie, door werknemer met veronachtzaming van zijn verplichtingen als afdelingschef, was benaderd voor contacten in de privé-sfeer. Deze avances van werknemer zijn (in brede kring) bekend geworden doordat een door werknemer voor deze medewerkster bestemd tekstbericht (sms-bericht) was gezonden aan een andere medewerker van het filiaal te Hardenberg. Dit laatste is (ook) naar het oordeel van de kantonrechter echter een bijkomstigheid. De werkelijke grond voor de overplaatsing was (zoals verwoord in het schrijven d.d. 8 maart 2004 van werkgeefster aan werknemer) dat werknemer ‘in het licht van zijn positie en de daarmee gepaard gaande voorbeeldfunctie, de grens van het toe-laatbare (heeft) overschreden’. Overplaatsing op zodanige grond dient door de betrokken medewerker (dus door werknemer) vanzelfsprekend te worden opgevat als een waar-schuwing. Werknemer heeft blijkens zijn verklaring ter zitting, die waarschuwing niet onderkend. Naar het oordeel van de kantonrechter komt dit echter voor risico van werk-nemer.
(ii) Op grond van de ter zitting door D,E,F,G en I verstrekte informatie is naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk geworden dat werknemer zich in een aantal opzichten jegens vrouwelijke medewerksters seksueel intimiderend heeft gedragen bestaande in veelvuldige seksueel getinte opmerkingen en onnodige lichamelijke aanrakingen in het voorbijgaan in krappe ruimten. Weliswaar hebben J,K en L kunnen verklaren over door hen als positief geziene eigenschappen van werknemer, maar zij hebben behoudens de context waarin werknemer heeft gesproken over het veelvuldige bellen van G en de daaraan door werknemer gekoppelde, als grappig bedoelde uitlatingen over stalking en ‘hijgen’ aan de telefoon, niet kunnen ontkrachten dat er sprake is geweest van seksueel getint, eenzijdig en ongewenst gedrag van werknemer als vermeld. Dit gedrag van werk-nemer is niet (meer) te zien als nog passend in tamelijk onbevangen verhoudingen tussen merendeels jonge mensen, noch als passend bij beweerdelijk gedane ook wel seksueel getinte uitingen of uitlatingen van ook wel vrouwelijke medewerkster in de organisatie van (het filiaal van) werkgeefster (zie verder hierna onder (iv)).
(iii) Het is niet aannemelijk geworden dat de (op zichzelf vaststaande) financieel niet-florissante situatie van werkgeefster enige rol heeft gespeeld in de houding die werk-geefster tegenover werknemer heeft aangenomen.
(iv) Werkgeefster heeft op zichzelf onbestreden aangevoerd dat voorafgaande aan haar optre-den tegen werknemer, haar vertrouwenspersoon seksuele intimidatie door betrokken werkneemsters was ingelicht over het gedrag van werknemer. Werkgeefster heeft op goede grond aangevoerd dat zij het gedrag van werknemer niet kan en wil aanvaarden mede op grond van het protocol ‘ongewenste intimiteiten’ ingevolge de toepasselijke CAO en het daaruit voortvloeiende beleid ‘ongewenst gedrag’ van werkgeefster.
Van een dringende reden voor ontslag van werknemer is naar het oordeel van de kanton-rechter niet gebleken. Wel is er, nu werkgeefster haar vertrouwen in werknemer heeft verloren, sprake van een verandering in de omstandigheden die billijkheidshalve ont-binding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Ook werknemer zelf ziet overigens in dat de verhoudingen tussen partijen problematisch zijn geworden.
5.
Vergoeding naar billijkheid
Werkgeefster heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan werknemer dient te worden verweten, zodat er geen grond is voor toekenning van een ver-goeding.
Werknemer heeft, naast zijn bestrijding van de door werkgeefster gestelde gebeurtenissen in het filiaal X en zijn visie dat werkgeefster in feite probeert om op een goedkope manier van werknemer af te komen, aangevoerd dat er in zijn 25-jarig dienstverband niets noemenswaardigs heeft plaatsgevonden en dat de volstrekt onschuldige relatie van werknemer met de medewerkster uit het filiaal te Hardenberg door werkgeefster is aangedikt als ware het een groot schandaal. Werknemer verzoekt om toekenning van een vergoeding overeenkomstig de kantonrechtersformule waarin C=3, d.i. 25,5 x (€ 2.549,54 bruto x 108%) x 3 = € 210.642,99 bruto.
Blijkens het vorenstaande gaat de kantonrechter wel uit van gedragingen van werknemer die maken dat het vertrouwen tussen partijen is verdwenen. Van enige invloed van de financieel niet-florissante positie van werkgeefster op het onderhavige verzoek is de kantonrechter niet gebleken en het aanknopen van contacten in de privé-sfeer met de kwetsbare medewerkster in het filiaal te Hardenberg is, naar het oordeel van de kantonrechter, niet in overeenstemming te brengen met de toenmalige verantwoordelijkheid van werknemer als afdelingschef in dat filiaal. Wel zal naar verwachting werknemer enige tijd behoeven alvorens hij ander passend zal hebben verworven en zal hij bij deze overgang weinig profijt kunnen trekken van het gegeven dat hij al 25 jaar werkervaring in een supermarkt heeft. Mede gezien dit langdurige dienstverband acht de kantonrechter het billijk dat aan werknemer ten laste van werkgeefster een vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de kantonrechtersformule waarin C = 1/10, d.i.:
25,5 x (€ 2.549,54 bruto x 108%) x 1/10 = € 7.021,43 bruto.
6.
Intrekking van het verzoek
Nu werkgeefster geen vergoeding heeft aangeboden, dient zij ex artikel 7:685, lid 9, Burgerlijk Wetboek in de gelegenheid te worden gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken.
7.
Proceskosten
In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden voor compensatie van de pro-ceskosten op na te melden wijze, indien het komt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Indien het verzoek wordt ingetrokken dient werkgeefster te worden verwezen in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 januari 2005 onder toekenning aan werknemer ten laste van werkgeef-ster van een vergoeding van € 7.021,43 bruto;
- stelt werkgeefster in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 23 december 2004 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval werkgeefster het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt met ingang van 1 januari 2005;
- kent aan werknemer ten laste van werkgeefster toe een vergoeding van € 7.021,43 bruto en veroordeelt werkwerkgeefster tot betaling van dat bedrag aan werknemer tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval werkgeefster het verzoek intrekt:
- veroordeelt werkgeefster in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van werknemer vastgesteld op € 360,-- voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. J.F. de Vries, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 9 december 2004, in tegenwoordigheid van G. Stolte, griffier.