ECLI:NL:RBZLY:2004:AR2119

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1592
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift van ex-werkgever tegen arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 september 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), verweerder. Eiseres had op 6 september 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend gekregen met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Dit besluit werd door haar ex-werkgever, X Kunststof BV, aangevochten middels een bezwaarschrift op 13 september 2002. Het UWV verklaarde het bezwaar gegrond en trok de uitkering per 1 december 2003 in. Eiseres ging hiertegen in beroep op 18 december 2003.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2004 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. E. van der Heijden. Verweerder werd vertegenwoordigd door drs. E.H. Siemeling. De rechtbank oordeelde dat X Kunststof BV geen belang had bij het bezwaar, aangezien er geen arbeidsrelatie meer bestond ten tijde van de beslissing over de WAO-uitkering. De rechtbank stelde vast dat alleen de actuele werkgever, die op het moment van de beslissing in dienst was, als belanghebbende kon worden aangemerkt. Aangezien het dienstverband met X al was beëindigd, was er geen sprake van een actueel belang van X.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van X Kunststof BV niet-ontvankelijk. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 322,- werden begroot, en moest het UWV het griffierecht van € 31,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 september 2004, met mr. M. Keukenmeester als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 03/1592
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. E. van der Heijden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (kantoor Zwolle), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 10 november 2003.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 september 2002 heeft verweerder eiseres met ingang van 11 september 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Tegen dit besluit is namens X Kunststof BV op 13 september 2002 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift gegrond verklaard en besloten dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres per 1 december 2003 wordt ingetrokken.
Op 18 december 2003 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 februari 2004 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 18 augustus 2004 ter zitting behandeld.
Eiseres en haar gemachtigde zijn daarbij niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling.
3. Motivering
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders besluit van 10 november 2003 de rechterlijke toets kan doorstaan.
Bij de beantwoording van bovenstaande vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 12 april 2000 in verband met rug- en schouderklachten uitgevallen voor haar werk als filiaalmedewerkster bij Aldi […] BV. Eiseres is na 52 weken arbeidsongeschiktheid voor minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. In mei 2001 is eiseres als typiste in dienst getreden van X Kunststof BV (hierna: X). Op 12 september 2001 is eiseres wederom uitgevallen. Op 31 december 2001 is het tijdelijk dienstverband van eiseres afgelopen waarna geen verlenging heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat X geen belang in de zin van de Wet PEMBA heeft, noch anderszins negatieve financiële gevolgen kan ondervinden van het toekennen aan eiseres van een WAO uitkering.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt een werkgever, ondanks het ontbreken van een financieel belang als genoemd, niettemin louter gelet op diens hoedanigheid als werkgever, verondersteld een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te hebben bij een besluit met betrekking tot de aanspraken van één van zijn werknemers op een uitkering ingevolge de WAO.
De rechtbank onderschrijft die jurisprudentie maar is van oordeel dat bij ontbreken van een financieel belang slechts de actuele werkgever als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit over de WAO uitkering van een werknemer. De rechtbank definieert daarbij de actuele werkgever als de werkgever waarbij iemand in dienst is ten tijde van het besluit over diens WAO uitkering, danwel –in het geval die datum eerder is- de datum waarop het WAO besluit ziet. Slechts de actuele werkgever zal, in geval van het ontbreken van enig financieel belang, immers uit hoofde van zijn werkgeverschap een belang kunnen hebben bij een dergelijk besluit. Gedacht kan worden aan de mogelijkheid van het moeten verrichten van reïntegratie-inspanningen.
In het onderhavige geval is eiseres weliswaar tijdens haar dienstverband bij X uitgevallen maar was het dienstverband met X reeds geëindigd ten tijde van afgifte van het (primaire) besluit, waarin eiseres met ingang van 11 september 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend. Ten tijde van de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bestond derhalve geen enkele arbeidsrelatie meer tussen eiseres en X zodat, naast het ontbreken van een belang in de zin van de Wet PEMBA, evenmin sprake was van een ander actueel belang van X .
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat X in zijn hoedanigheid van werkgever bezwaar heeft gemaakt tegen de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat X, zoals zij heeft aangegeven in het bezwaar van 13 september 2002, het gevoel heeft dat eiseres ernstig simuleert met betrekking tot haar lichamelijke klachten, en dat X om die reden vindt dat eiseres absoluut geen recht heeft op een langdurige uitkering, kan niet als rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2 Awb worden aangemerkt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder X ten onrechte in haar bezwaar heeft ontvangen.
Overigens is ter zitting is door verweerder aangegeven dat in gevallen waarin de werkgever geen belang heeft in de zin van de Wet PEMBA, desondanks voor de werkgever een belang in de zin van artikel 1:2 Awb bestaat, mits sprake is van een actuele werkgever. Verweerder hanteerde hierbij tot voor kort de beleidslijn dat de werkgever waar men in dienst was ten tijde van de uitval als actuele werkgever wordt aangemerkt. Het beleid van verweerder is onlangs gewijzigd in die zin dat als actuele werkgever wordt aangemerkt de werkgever waarbij de betrokken werknemer in dienst was ten tijde van de beslissing omtrent zijn of haar rechten in het kader van de WAO. Dit betekent dat X ook volgens het nieuwe beleid van verweerder niet als belanghebbende werkgever in de zin van artikel 1:2 Awb zou zijn aangemerkt.
Gelet op het voorgaande had verweerder het bezwaarschrift van X van 13 september 2002 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dit heeft nagelaten komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf in te zaak te voorzien in die zin dat het bezwaarschrift van X van 13 september 2002 niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, zijnde de kosten van rechtsbijstand.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van X Kunststof BV van 13 september 2002 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op € 322,-, te betalen door het UWV;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het griffierecht ad € 31,- vergoedt.
Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2004
in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op