ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7780

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604076-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeend seksueel misbruik door grootvader

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 oktober 2012, stond de verdachte terecht op verdenking van seksueel misbruik van zijn kleindochter, die ten tijde van de vermeende feiten nog geen 12 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair seksueel binnendringen en ontucht. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 september 2012, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door andere getuigen, voldoende bewijs vormden voor de beschuldigingen. Echter, de verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze verklaringen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de ondersteunende getuigen kritisch beoordeeld. Hoewel er aanwijzingen waren die konden duiden op seksueel misbruik, oordeelde de rechtbank dat deze aanwijzingen niet voldoende waren om wettig en overtuigend bewijs te leveren voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf kon staan en dat er onvoldoende steunbewijs was uit andere bronnen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen te veel ruimte lieten voor alternatieve interpretaties en dat de gedragingen van het slachtoffer niet eenduidig konden worden gekoppeld aan de beschuldigingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de handelingen had gepleegd zoals ten laste gelegd. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar gemaakt op 12 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604076-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1949] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsvrouw: mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: in de periode van 22 mei 2008 tot en met 30 december 2010 met [slachtoffer], die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam door zijn vingers in haar vagina te duwen en vervolgens draaiende of trillende bewegingen te maken;
Subsidiair: in de periode van 22 mei 2008 tot en met 30 december 2010 met [slachtoffer], terwijl zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt en/of terwijl zij aan zijn zorg was toevertrouwd ontucht heeft gepleegd, door met zijn vinger over haar vagina te wrijven, althans zijn vingers in haar vagina te duwen en vervolgens draaiende of trillende bewegingen te maken
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
In het bijzonder wijst de officier van justitie (onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 6 maart 2012, LJN BS7910) op het feit dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate ondersteund wordt door de overige bewijsmiddelen, onder meer inhoudende het liedje van [slachtoffer], het gedrag van [slachtoffer], de verklaring van [slachtoffer] tegenover haar tante en de verklaring van oma, dat als zij naar zolder ging om te slapen, haar man bij [slachtoffer] in bed ging liggen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het primair en subsidiair tenlastegelegde seksueel misbruik. Daartoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van [slachtoffer] (alsmede die van de volwassenen) als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven, zodat algehele vrijspraak moet volgen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van [slachtoffer], tezamen met de verklaringen van de volwassenen heeft te gelden als één en dezelfde verklaring, en dat onvoldoende steun kan worden gevonden in de andere bewijsmiddelen (oftewel: er geen steunbewijs is) om te komen tot een bewezenverklaring.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Hoewel de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat er in het dossier weliswaar aanwijzingen zijn die mogelijk kunnen duiden op seksueel misbruik door verdachte van zijn kleindochter, is de rechtbank van oordeel dat deze aanwijzingen onvoldoende zijn om te kunnen vaststellen of verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Op grond van het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. In vaststaande jurisprudentie is bepaald dat deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Naar aanleiding van een door [slachtoffer] gezongen liedje nadat zij door haar stiefvader was opgehaald bij verdachte en zijn echtgenote vermoedde stiefvader dat [slachtoffer] seksueel was misbruikt door haar opa. Vervolgens heeft de stiefvader [slachtoffer]’s tante opgebeld en heeft haar gevraagd met [slachtoffer] te praten. De tante heeft bij de politie verklaard dat zij aan [slachtoffer] heeft gevraagd of opa aan haar plasser heeft gezeten. [slachtoffer] zou daarop bevestigend hebben geantwoord. Zowel in het gesprek met haar tante, als later op de avond in het gesprek met haar moeder, zou [slachtoffer] over seksueel misbruik door opa hebben verklaard. Deze verklaring heeft zij later bij de politie herhaald. Dit zou mogelijk kunnen betekenen dat er inderdaad seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Al datgene wat deze personen hebben gehoord over het vermeende misbruik komt uit één bron, te weten [slachtoffer].
De rechtbank ziet zich in dezen voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] en de daarop gebaseerde de-audituverklaringen ondersteund worden door enig overig bewijsmateriaal.
De inhoud van het liedje van [slachtoffer] over het gekke gedrag van haar opa en de kriebels en pijn in haar buik, zou volgens de officier van justitie duiden op seksueel misbruik door verdachte en de verklaringen van [slachtoffer] derhalve ondersteunen. De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat de bewoordingen in het liedje van zo algemene aard zijn dat de inhoud van het liedje op meerdere wijzen kan worden geïnterpreteerd en niet valt uit te sluiten dat aan het liedje een andere uitleg dan die van de officier van justitie moet worden gegeven.
Voorts is door de stiefvader het gedrag van [slachtoffer] voorafgaande aan het afscheid nemen van haar opa en oma beschreven, in welke de officier van justitie ondersteuning vindt voor het tenlastegelegde. De rechtbank oordeelt echter dat het gedrag van [slachtoffer] meerdere oorzaken kan hebben en niet evident in verband kan worden gebracht met het vermeende misbruik.
Tenslotte heeft mogelijk ook tante nog een sturende rol gehad in het gesprek met [slachtoffer], zoals door de verdediging naar voren gebracht.
Op grond van het al het vorenstaande komt de rechtbank tot een vrijspraak.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2012.
Mr. Bakker is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.