RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Lurisnummer: [nummer]
Rekestnummer: 12/1712
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het verzoek om verlof ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
In het kader van een uit België afkomstig internationaal rechtshulpverzoek, in de aldaar aanhangige strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1980] te [woonplaats]
wonende [adres], [woonplaats]
heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank verzocht verlof te verlenen om in beslag genomen stukken van overtuiging ter beschikking van de officier van justitie te stellen zodat die kan overgaan tot de afgifte ervan aan voornoemde buitenlandse autoriteiten.
1 De procedure
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 december 2012, waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier, waaronder:
- een internationaal rechtshulpverzoek van de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 21 mei 2012, strekkende onder meer tot het doen van doorzoeking ter inbeslagneming aan het [adres] te [woonplaats];
- een vordering uitvoering rechtshulp ex artikel 552n van het Wetboek van Strafvordering van 6 september 2012, welke vordering door de rechter-commissaris op 6 september 2012 is toegestaan zoals gevorderd;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname van 12 september 2012, waaruit blijkt dat aan het [adres] te [woonplaats] goederen, voorwerpen en/of bescheiden in beslag zijn genomen;
- het verzoek ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van 1 oktober 2012 van de rechter-commissaris tot het verlenen van verlof.
De rechtbank heeft tevens gelet op:
- het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 20 april 1959);
- het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 17 maart 1978);
- het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 8 november 2001);
- de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Schengen, 19 juni 1990);
- de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie (Brussel, 29 mei 2000);
- het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Wenen, 20 december 1988).
2 Het verzoek
De rechter-commissaris heeft verzocht verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te verlenen om de in de woning aan het [adres] te [woonplaats] in beslag genomen stukken ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten.
Het verzoek heeft betrekking op de volgende goederen en bescheiden:
- A-III-1 simkaarthouder T-Mobile
- A-III-2 Papiertje met telefoonnummers
- A-III-4 40 x 50-eurobiljetten
- A-III-5 handtas met daarin totaal 14.000 euro papiergeld
- A-III-6 simkaart T-Mobile
- A-IV-1 gsm, merk Samsung, kleur wit
- A-IV-2 sleutelbos met een label voorzien van de tekst YGY 280
- A-IV-3 sleutelbos
- A-IV-4 gsm, merk Samsung, kleur zwart
- A-IV-5 gsm, merk Alcatel, kleur zwart
- A-V-1 uitdraai huurwoning België
- A-VI-1 bekeuring België
- C-1 navigatiesysteem, merk TomTom
- C-2 gsm, merk Samsung, kleur zwart
- C-3 diverse losse papiertjes
2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de in beslag genomen bankbiljetten, geregistreerd onder de nummers A-III-4 en A-III-5, niet zijn aan te merken als stukken van overtuiging zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hij verzoekt het verzoek om verlof in zoverre af te wijzen.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen is de officier van justitie van mening dat sprake is van stukken van overtuiging en dat er geen belemmeringen zijn verlof te verlenen.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van oordeel dat geen verlof dient te worden verleend voor de in beslag genomen bankbiljetten, geregistreerd onder de nummers A-III-4 en A-III-5. Er is geen relatie tot enig strafbaar feit en het geld kan de betrokkenheid van verdachte niet aantonen. Zij wijst er daartoe op dat het geld aan de echtgenote van verdachte toebehoort.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Alvorens te beslissen dient de rechtbank na te gaan of aan alle in de van toepassing zijnde verdragen en wetgeving genoemde voorwaarden is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (hierna: het Verdrag) en de daarbij behorende Europese regelingen inzake wederzijdse rechtshulp. Het verzoek is gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit. Gelet op het bepaalde in artikel 552k, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
De rechtbank stelt voorts vast dat zich geen dwingende weigeringsgrond, bedoeld in artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering voordoet die zich verzet tegen inwilliging van het verzoek. Evenmin is sprake van een politiek of fiscaal delict waarvoor machtiging is vereist, bedoeld in artikel 552m van het Wetboek van Strafvordering. Ten slotte doen zich geen verdragsrechtelijke weigeringsgronden voor.
Uit artikel 552o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat aan een buitenlands verzoek tot inbeslagneming slechts kan worden voldaan als het feit in verband waarmee de rechtshulp is gevraagd, ware het in Nederland begaan, tot inbeslagneming had kunnen leiden en aanleiding had kunnen geven tot uitlevering aan de verzoekende staat. Uit het rechtshulpverzoek blijkt dat van toepassing zijn artikel 1 en 2bis van de Wet betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op overtreding van deze bepalingen is een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaren gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de materiële feiten omschreven in het rechtshulpverzoek vallen onder de Nederlandse strafbepalingen van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, waarop op grond van de artikelen 10 en 11 van die wet een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde Belgische en Nederlandse wetsartikelen in de kern hetzelfde rechtsbelang beogen te beschermen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarstelling. Tevens is voldaan aan het minimale strafmaximum.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Niet is gebleken dat andere motieven aan het verzoek ten grondslag liggen.
Over de vraag of de in beslag genomen goederen stukken van overtuiging betreffen overweegt de rechtbank als volgt. Onder stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag dienen te worden verstaan voorwerpen die naar het oordeel van de rechterlijke autoriteiten van het verzoekende land kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waar het rechtshulpverzoek betrekking op heeft. Ook wanneer stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag anders dan in overwegende mate kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid, verzet het Verdrag noch de wet zich tegen het verlenen van verlof (Hoge Raad 12 juni 1984, LJN AC2549). Voldoende is dat de in beslag genomen stukken van overtuiging een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding.
Met betrekking tot het verweer dat het geld de echtgenote toebehoort overweegt de rechtbank dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het in beslag genomen geld geheel aan de echtgenote van verdachte toebehoort. Onder deze omstandigheid en in het licht van de hiervoor genoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat dit geld een rol kan spelen in de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van stukken van overtuiging zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer over de relatie tussen het in beslag genomen geld en het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft dient niet in deze procedure, maar in de Belgische strafprocedure te worden ingebracht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek voor inwilliging vatbaar is. Alle in beslag genomen stukken waarop het verzoek betrekking heeft kunnen aan de verzoekende autoriteiten worden overgedragen.
Nu de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging in Nederland verblijf houden, zal het verlof op grond van artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden verleend onder het voorbehoud, dat bij afgifte van voormelde stukken aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
3 De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- verleent de rechter-commissaris verlof de volgende in beslag genomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten:
- A-III-1 simkaarthouder T-Mobile
- A-III-2 Papiertje met telefoonnummers
- A-III-4 40 x 50-eurobiljetten
- A-III-5 handtas met daarin totaal 14.000 euro papiergeld
- A-III-6 simkaart T-Mobile
- A-IV-1 gsm, merk Samsung, kleur wit
- A-IV-2 sleutelbos met een label voorzien van de tekst YGY 280
- A-IV-3 sleutelbos
- A-IV-4 gsm, merk Samsung, kleur zwart
- A-IV-5 gsm, merk Alcatel, kleur zwart
- A-V-1 uitdraai huurwoning België
- A-VI-1 bekeuring België
- C-1 navigatiesysteem, merk TomTom
- C-2 gsm, merk Samsung, kleur zwart
- C-3 diverse losse papiertjes;
- stelt hierbij het voorbehoud, dat bij afgifte van voormelde stukken aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P.M. Schwillens, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting van de meervoudige raadkamer van 28 december 2012.
Mr. J.P.M. Schwillens en mr. C.S.K. Fung Fen Chung zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.