ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7585

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
333855 HA RK 12-547
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en thans verblijvende in de P.I. Utrecht, op 4 december 2012 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. Perrick, de rechter belast met de behandeling van zijn strafzaak. Verzoeker stelt dat de rechter, die voorzitter was van de meervoudige kamer die op 19 juli 2012 over zijn gevangenhouding heeft beslist, mogelijk vooringenomen is in de beoordeling van zijn strafzaak. De rechter heeft op 13 december 2012 schriftelijk haar standpunt over de wraking kenbaar gemaakt, maar heeft niet berust in de wraking. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 18 december 2012, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.E. Bunge. De rechter was afwezig, en de officier van justitie was ook niet aanwezig.

De wrakingskamer heeft op 18 december 2012 mondeling uitspraak gedaan en het verzoek tot wraking afgewezen. In de motivering van de beslissing werd gesteld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de deelname van de rechter aan de raadkamer waarin over de gevangenhouding is beslist, op zichzelf geen afbreuk doet aan de onpartijdigheid. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat dit uitgangspunt niet geldt in zijn geval. De beslissing van de raadkamer over de gevangenhouding was bovendien zonder inhoudelijke motivering, waardoor niet kan worden geconcludeerd dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de strafzaak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 333855 HA RK 12-547
beslissing van 18 december 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans verblijvende in de P.I. Utrecht, HvB locatie Wolvenplein,
verzoeker,
raadsman: mr. R.A.E. Bunge, advocaat te Heeze
1. Het verloop van de procedure
1.1. Ter zitting van 4 december 2012 heeft [verzoeker] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. Perrick, rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die aldaar is geregistreerd onder parketnummer 16-656048-12. Mr. Perrick (hierna aangeduid als de rechter) trad ter zitting van 4 december 2012 op als voorzitter van de meervoudige kamer.
1.2. De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 13 december 2012 schriftelijk haar standpunt weergegeven.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoeker] en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 december 2012. De officier van justitie, mr. M. Hoogendam, is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 18 december 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij was mr. Bunge namens [verzoeker] aanwezig. De rechter is met bericht van verhindering niet verschenen. De officier van justitie was niet aanwezig.
1.5. De wrakingskamer heeft ter zitting van 18 december 2012 mondeling uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. Deze beslissing is daarvan de schriftelijke uitwerking.
2. De motivering
2.1. [verzoeker] legt aan zijn wraking ten grondslag dat de rechter voorzitter was van de meervoudige kamer die op 19 juli 2012 heeft beslist over zijn gevangenhouding. Volgens [verzoeker] valt niet uit te sluiten dat het oordeel dat de rechter zich in het kader van die beslissing heeft gevormd, doorwerkt in de inhoudelijke beoordeling van de vraag of hij het ten laste gelegde feit heeft begaan. [verzoeker] stelt dat hij tegen de gevangenhouding uitvoerig verweer heeft gevoerd, waarbij hij gemotiveerd heeft aangevoerd dat geen sprake is van een feit waarop het strafrecht van toepassing is, maar dat het civiele recht op de zaak van toepassing is. Nu het gaat om het scharnierpunt tussen de strafrechtelijke vervolgingsbevoegdheid en de civiele proceduremogelijkheden, is de beslissing in de raadkamer gevangenhouding volgens hem cruciaal. [verzoeker] heeft in dit verband verwezen naar een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Roermond van 18 december 2007.
2.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.3. Er zijn door [verzoeker] geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld kan worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens [verzoeker].
2.4. De rechtbank heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het oordeel dat naar objectieve maatstaven niet is gebleken van feiten en omstandigheden die [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
2.5. Zoals ook de rechter heeft aangevoerd, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, doet de omstandigheid dat een zittingsrechter heeft deelgenomen aan de raadkamer waarin is beslist over de gevangenhouding, in beginsel geen afbreuk aan de onpartijdigheid van de rechter. [verzoeker] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit uitgangspunt in dit geval geen opgeld kan doen. Nu de beslissing van de raadkamer gevangenhouding zonder inhoudelijke motivering is genomen, kan uit die beslissing niet worden afgeleid dat de rechter zich reeds een zodanig oordeel heeft gevormd over de vraag of er al of niet sprake is van een strafbaar feit dat zij bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aan dat oordeel gebonden zou zijn en hiermee partijdig zou zijn c.q. de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt. De omstandigheid dat de raadkamer gevangenhouding niet is ingegaan op het verweer van [verzoeker] dat geen sprake is van een strafrechtelijk feit, vormt op zichzelf geen aanwijzing dat de rechter de zaak inhoudelijk niet zonder vooringenomenheid kan beoordelen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. wijst het verzoek tot wraking af;
3.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker] en aan de rechter, alsmede aan de officier van justitie en aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter en mr. M.C. Oostendorp en mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.
Deze beslissing is verzonden op