ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7540

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-100822-98
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een verdachte met een geweldsdelict

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.R. van Roo, heeft de rechtbank Utrecht op 28 december 2012 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de verdachte. De officier van justitie had op 15 november 2012 gevorderd om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De verdachte, die eerder ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het voorstel van zijn raadsman, maar wel openstaat voor begeleiding door de kliniek.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de uitspraak van het EHRM, dat stelt dat bij het ontbreken van een motivering voor de terbeschikkingstelling, deze niet van onbepaalde duur kan zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling in dit geval niet gemaximeerd is, gezien de aard van het delict en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook de rapporten van de Van der Hoeven kliniek in overweging genomen, waaruit blijkt dat de verdachte teruggevallen is in delictgerelateerd gedrag, maar dat zijn behandeling en resocialisatie tot nu toe positief zijn verlopen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van de verdachte wordt verlengd. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, met de aanbeveling dat de kliniek halverwege 2013 de reclassering vraagt om een maatregelenrapport op te stellen voor een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/100822-98
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling d.d. 28 december 2012
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats], op [1959],
verblijvende te [adres] te [woonplaats].
advocaat mr. A.R. van Roo te Nieuwegein
heeft de officier van justitie op 15 november 2012 de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De stukken
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 15 november 2012, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [verdachte] voornoemd met één jaar;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 26 maart 1999, waarbij [verdachte] is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, en waarbij [verdachte] ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 19 december 1999 en dat [verdachte] op 28 december 2000 is opgenomen in de Van der Hoeven kliniek;
- de beslissing van deze rechtbank d.d. 13 december 2011, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd voor de duur van één jaar;
-het rapport van de Van der Hoeven kliniek d.d. 19 oktober 2012, ondertekend door het plaatsvervangend hoofd van de inrichting, drs. I.A.M. Breukel, klinisch psycholoog/psychotherapeut en locatiemanager zorg, het hoofd behandeling, drs. H.T.M. van der Maeden, gz-psycholoog en drs. M. Kossen, psychiater, directeur behandeling, waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld te weten een verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar;
-de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [verdachte], over de periode 1 december 2011 tot en met 30 augustus 2012 en de periode 31 augustus 2012 tot en met 29 november 2012.
2 De procesgang
[verdachte] is bij het vonnis van deze rechtbank d.d. 26 maart 1999 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 17 december 2012 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
Voorts is de deskundige H.T.M. van der Maeden, werkzaam bij de Van der Hoeven kliniek, gehoord.
3 Het standpunt van de inrichting
Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport d.d. 19 oktober 2012. In dat advies is omtrent [verdachte] het navolgende geconcludeerd.
De behandeling van de heer [verdachte] lijkt tot voor kort uitsluitend positief te verlopen. Zijn resocialisatie verloopt gestaag en hij kan in het afgelopen jaar naar een eigen huurwoning in de stad Utrecht werken. Onderzocht is welke mogelijkheden er zijn voor verdere verzelfstandiging, namelijk op het gebied van werk en ten aanzien van mogelijke toekomstige begeleiding door de reclassering. Ook deze periode is het contact en de samenwerking met het behandelingsteam goed te noemen en lijkt hij zijn begeleiders steeds op de hoogte te houden van wezenlijke zaken. Opvallend is echter dat de heer [verdachte] al geruime tijd aangeeft dat hij niet wil dat zijn verzelfstandiging met te grote snelheid wordt doorgevoerd; hij hecht erg aan de huidige vorm van begeleiding en wil geen haast maken veranderingen aan te brengen ten gunste van bijvoorbeeld een beëindiging van de dwangverpleging.
Recent blijkt bij een controle van zijn woning dat de heer [verdachte] is teruggevallen in delictgerelateerd gedrag, in die zin dat hij in het bezit bleek van een grote hoeveelheid sm-porno (digitaal en in dossiermappen). Zorgwekkend is onder meer dat hij met het verzamelen hiervan is gestart nadat hij het niet doorgaan van een (chat-)contact met een vrouw als een zodanige vorm van verlaten heeft ervaren en dat hij niet inziet dat deze vorm van porno een erg vrouwonvriendelijk beeld neerzet. Tijdens het gesprek hierover, in eerste instantie na tijdelijke terugplaatsing in de kliniek, toont de heer [verdachte] zich overigens coöperatief. Hij zegt toe mee te willen werken aan verder onderzoek hieromtrent en zich weer in te willen zetten voor psychotherapie om te bekijken wat dit voor hem betekent en welke risico’s hierbij gelden.
De multidisciplinaire behandelingsstaf besluit dat een voortzetting van de huidige vorm van behandeling en begeleiding vooralsnog noodzakelijk is om genoemde zaken meer uitgebreid te onderzoeken. Gesteld wordt dat in het komende jaar bekeken dient te worden of voortzetting van het huidige resocialisatietraject mogelijk is. Met name of de heer [verdachte] in staat zal zijn op een verantwoorde manier met het internet om te gaan, zal hierbij van doorslaggevend belang zijn.
Het advies luidt de terbeschikkingstelling te verlengen met de termijn van één jaar.
Ter terechtzitting heeft de deskundige H.T.M. van der Maeden, voornoemd, het rapport en het advies van de inrichting toegelicht.
De aandacht van de kliniek is het komende jaar gericht op een drietal punten: 1. Kan de heer [verdachte] goed omgaan met internet? 2. Hoe gaat het met het vrijwilligerswerk van de heer [verdachte]? 3. Heeft de heer [verdachte] zijn netwerk kunnen uitbreiden?
De heer [verdachte] loopt bij De Waag en zoekt naar een maatje, eventueel via een kerkgemeenschap. De relatie tussen de heer [verdachte] en de kliniek is goed. Als het allemaal goed gaat met de heer [verdachte] dan is misschien volgend jaar een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan de orde. In dat geval zal halverwege volgend jaar de reclassering worden ingeschakeld.
4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting haar vordering van 15 november 2012 strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor een termijn van één jaar gehandhaafd. Zij stelt voor om in de beslissing van de rechtbank op te nemen dat de kliniek het voortouw neemt om halverwege volgend jaar ten behoeve van een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan de reclassering vraagt om een maatregelenrapport op te stellen.
5 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gerefereerd aan de beslissing van deze rechtbank van 13 december 2011. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat zij het wenselijk acht dat de reclassering vóór de volgende verlengingszitting een maatregelenrapport opmaakt, zodat dan op die zitting bezien kan worden of er mogelijkheden zijn voor de reclassering om het toezicht over te nemen in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De raadsman heeft zich gerefereerd voor wat betreft de verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar
De raadsman heeft verzocht om de beslissing met betrekking tot de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aan te houden voor de duur van 3 maanden.
De heer [verdachte] heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij het niet eens is met het voorstel van zijn raadsman. De heer [verdachte] kan zich vinden in het advies van de kliniek en wil de komende tijd ook door de kliniek worden begeleid.
6 De beoordeling
1. De rechtbank heeft beoordeeld of er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank rekening te houden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (Van der Velden tegen Nederland), LJN BX9093.
2. Art. 38e(oud) Wetboek van Strafrecht (Sr), inwerkingtreding 01 september 1988 en geldend tot 14 januari 1994 hield in dat terbeschikkingstelling beperkt was tot een periode van vier jaar, tenzij de maatregel wordt toegepast voor “een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meer personen”.
Het huidige artikel 38e (en het van 15 januari 1994 tot en met 31 augustus 2010 geldende artikel 38e) Sr beperkt de terbeschikkingstelling tot een periode van vier jaar, tenzij de maatregel wordt toegepast voor “een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”.
Per 15 januari 1994 is ook artikel 359 lid 7 Wetboek van Strafvordering (Sv) in werking getreden (Stb. 1994, 14), dat voorschrijft dat het vonnis de oplegging van terbeschikkingstellling met verpleging ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, met “opgave van redenen” moet vermelden.
Die motivering ontbreekt in het vonnis van de rechtbank van 16 maart 1999.
3.1. Het EHRM heeft in bovengenoemde beslissing bepaald dat het niet aan de verlengingsrechter is om, in het geval een motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 Sv ontbreekt, door interpretatie van de uitspraak alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (‘een geweldsdelict’), en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan, aldus het EHRM, de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor gehouden worden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd.
3.2. Het hof Arnhem heeft bij arrest van 1 oktober 2012, LJN BX 8788, NS 2012, 288, beslist dat van enige interpretatie geen sprake is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als hiervoor omschreven. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling niet voorzienbaar is geweest en dat afbreuk is gedaan aan de door artikel 5 EVRM geboden bescherming tegen ‘willekeurige vrijheidsbeneming’.
3.3. De uitspraak waarbij de terbeschikkingstelling is opgelegd houdt als bewezenverklaring in “(onder 1) dat verdachte door (onder meer) geweld (het slachtoffer) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen”) en als kwalificatie “1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid; terwijl de strafmotivering vermeldt dat [verdachte] door zijn handelingen een voor het slachtoffer zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd en haar lichamelijke (…) integriteit op zeer ernstige wijze heeft geschonden.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bewezenverklaring, kwalificatie en motivering evident sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De terbeschikkingstelling is dus niet gemaximeerd.
De rechtbank is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van [verdachte] wordt verlengd met één jaar en dat de voorwaarden om terbeschikkingstelling met verpleging te verlengen aanwezig zijn.
Gelet op de door de kliniek gerapporteerde terugval in delictgerelateerd gedrag, is de voortzetting van de huidige vorm van begeleiding en behandeling aangewezen.
De rechtbank acht het wel wenselijk, uiteraard behoudens thans niet te verwachten negatieve ontwikkelingen in de situatie van de terbeschikkinggestelde, dat de kliniek halverwege 2013 het initiatief neemt om de reclassering te vragen om een maatregelenrapport, zodat op de volgende verlengingszitting kan worden bezien of er mogelijkheden zijn voor de reclassering om het toezicht over te nemen in het kader van een voorwaardelijke beëindiging. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om op dit moment een maatregelrapport op te laten maken zoals door de raadsman verzocht. Recent, in de zomer van 2012, zijn er zorgelijke ontwikkelingen geweest rond de heer [verdachte] die uiteindelijk hebben geleid tot een tijdelijke terugplaatsing in de kliniek en hervatting van de psychotherapie. Zowel de kliniek als de heer [verdachte] hebben, voor zover door de rechtbank te overzien, hierop adequaat gereageerd. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank het op dit moment te vroeg vindt om een maatregelrapport te laten opstellen.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [verdachte] voor de tijd van één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 december 2012.
Mr. Brouwer is buiten staat mede te ondertekenen.