ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7539

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-070267-96
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een verdachte met een complexe psychiatrische achtergrond

In de zaak van de terbeschikkinggestelde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.O. Roosjen, heeft de rechtbank Utrecht op 28 december 2012 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de verdachte, die in 1998 ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor ernstige geweldsmisdrijven. De officier van justitie had op 15 november 2012 de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd, waarop de rechtbank heeft besloten deze met één jaar te verlengen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de recente jurisprudentie van het EHRM, die stelt dat bij het ontbreken van een duidelijke motivering de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur kan zijn. De deskundige A.M. van der Loo, werkzaam bij FPC De Kijvelanden, heeft ter zitting verklaard dat de verdachte problematisch drugsgebruik vertoont en dat dit zijn behandeling belemmert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere behandelingen, nog steeds niet in staat is om zich aan de voorwaarden van de terbeschikkingstelling te houden. De rechtbank heeft de verlenging van de terbeschikkingstelling beperkt tot één jaar om de voortgang van de behandeling te monitoren. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de maatschappij en de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/070267-96
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling d.d. 28 december 2012
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko), op [1975],
verblijvende in FPC De Kijvelanden te Rhoon
advocaat mr. S.O. Roosjen te Drachten
heeft de officier van justitie op 15 november 2012 de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De stukken
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- een afschrift van het vonnis van deze rechtbank van 21 november 1997, waarbij [verdachte] ter beschikking is gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 19 december 1998;
- een afschrift van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 7 juli 1998, waarbij het hof tot eenzelfde strafoplegging is gekomen als de rechtbank;
- een afschrift van de beslissing van deze rechtbank d.d. 9 december 2011, waarbij de termijn van de terbeschikkingstelling laatstelijk is verlengd voor de duur van één jaar;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 15 november 2012, strekkende tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar;
-het rapport van forensisch psychiatrisch centrum De Kijvelanden d.d. 24 oktober 2012, opgemaakt door drs. M.A. Polan, voorzitter van de raad van bestuur, en A.M. van der Loo, psychiater en hoofd risicomanagement en behandeling, waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld en waarin wordt geadviseerd tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor een termijn van één jaar;
-de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [verdachte], over het derde en vierde kwartaal van 2011 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2012.
2 De procesgang
De terbeschikkinggestelde is bij het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 7 juli 1998 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 17 december 2012 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
Voorts is de deskundige A.M. van der Loo, werkzaam bij FPC De Kijvelanden, gehoord.
3 Het standpunt van de inrichting
Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. In dat rapport is omtrent [verdachte] het navolgende geconcludeerd.
De heer [verdachte] is van Marokkaanse afkomst en op zevenjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Zijn eerste delict heeft de heer [verdachte] in 1992 gepleegd. In 1998 heeft de heer [verdachte] tbs opgelegd gekregen vanwege poging verkrachting, poging verkrachting van iemand onder de twaalf jaar, mishandeling en afpersing. Hij heeft vaker seksueel overschrijdend gedrag laten zien, waardoor hij naar een tuchtschool is gestuurd.
Bij hem is onder andere sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en theatrale trekken. De heer [verdachte] kent daarnaast een geschiedenis van meerdere traumatische ervaringen; lijfstraffen en psychische mishandeling door vader, oudere broers en incidenteel moeder, eenmalig, ernstig seksueel misbruik op de leeftijd van 6 jaar en een langdurig conflictueuze en stressvolle thuissituatie wegens acculturatieproblemen.
De heer [verdachte] laat in het dagelijkse contact dominant en theatraal gedrag zien. Hij valt snel terug in oude gedragspatronen met dwingend, eisend en negatief gedrag. Een defensieve houding, zich uitend in rationaliseren, externaliseren, bagatelliseren en ontkenning blijft zichtbaar en duidt op gebrekkig zelfinzicht en hoge krenkbaarheid. Antisociaal gedrag, vijandigheid en gebrekkige empathie blijven eveneens zichtbaar. Directe behoeftebevrediging speelt een belangrijke rol bij de heer [verdachte] en zijn frustratietolerantie is laag. In het interpersoonlijke contact is de heer [verdachte] instrumenteel ingesteld en schijnbaar nauwelijks in staat tot hechting. De praktische vaardigheden zijn voldoende ontwikkeld; de problemen liggen in het toepassen van sociaal-emotionele vaardigheden en voldoende copingvaardigheden. Daarbij blijft zijn cannabis problematisch, de heer [verdachte] blijft cannabis gebruiken ondanks de consequenties hiervan voor zijn behandeling, namelijk dat deze niet volledig ingezet kan worden, omdat hij door zijn cannabis gebruik geregeld een afdelings- en/of kamermaatregel krijgt opgelegd.
De heer [verdachte] is in verschillende klinieken behandeld. Vanuit de Oostvaarderskliniek is de heer [verdachte] naar Veldzicht overgeplaatst. Vervolgens is de heer [verdachte] weer teruggeplaatst naar de Oostvaarderskliniek om van daaruit over te gaan naar de Mesdagkliniek. In de laatste kliniek was de resocialisatiefase aangevangen, waarna er een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is uitgesproken. Tijdens deze voorwaardelijke beëindiging heeft de heer [verdachte] een delict gepleegd. Hij was op een feestje bij kennissen, waar hij niet welkom was. Hij heeft een schroevendraaier gepakt en hiermee gedreigd. Als gevolg van dit voorval is de voorwaardelijke beëindiging teruggedraaid en de dwangverpleging hervat. De heer [verdachte] verblijft vervolgens geruime tijd in een huis van bewaring en in juli 2011 wordt hij opgenomen in de Kijvelanden.
Het advies is om de tbs-maatregel met een jaar te verlengen.
De deskundige A.M. van der Loo heeft het rapport en het advies van de inrichting ter terechtzitting toegelicht. Het standpunt luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Het drugsgebruik van de heer [verdachte] is problematisch. De heer [verdachte] houdt zich ook bezig met handel in drugs, zo heeft de kliniek van andere patiënten vernomen. Als gevolg daarvan krijgt de heer [verdachte], mede gelet op de orde en veiligheid op de afdeling, geen behandeling aangeboden. De heer [verdachte] is in staat gebleken om, zelfs bij extreme afzondering, aan middelen te komen. Voorts is de heer [verdachte] in staat gebleken om alcohol te maken en die alcohol te verstrekken aan andere patiënten.
Als de heer [verdachte] stopt met het gebruik en de handel in drugs en met het maken van alcohol, dan kunnen er, aldus de deskundige, stappen worden gemaakt in de behandeling van de heer [verdachte].
De heer [verdachte] verblijft thans niet op de afdeling Jade, maar op een andere afdeling, een ZIZ-afdeling. Dat is een Zeer Intensieve Zorg-afdeling, waar meer beveiliging is en meer personeel.
Desgevraagd heeft de deskundige ter terechtzitting laten weten dat FPC De Kijvelanden wel een verslavingsafdeling heeft, maar dat deze afdeling niet bestemd is voor terbeschikkinggestelden.
4 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering d.d. 15 november 2012 gehandhaafd.
5 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de Van der Velden-jurisprudentie van het EHRM, de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd.
Primair, aldus de raadsman, omdat het Gerechtshof Amsterdam in zijn arrest geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering heeft opgenomen en omdat bij het alsnog interpreteren van het vonnis van de rechtbank Utrecht, waarnaar het hof verwijst, aan voornoemde jurisprudentie van het EHRM wordt voorbijgegaan. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de motivering van de rechtbank Utrecht in het vonnis van 21 november 1997 niet duidelijk is.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan heeft de raadsman betoogd dat een verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van maximaal één jaar, gelet op de duur van de terbeschikkingstelling van de heer [verdachte], uit het oogpunt van proportionaliteit passend is. Dit geldt temeer nu er een patstelling tussen de heer [verdachte] en de kliniek is ontstaan; met een verlenging van maximaal één jaar kan de vinger aan de pols gehouden worden voor wat betreft de voortgang.
6 De beoordeling
1. De rechtbank heeft beoordeeld of er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Bij de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank rekening te houden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (Van der Velden tegen Nederland), LJN BX9093.
2. Art. 38e(oud) Wetboek van Strafrecht (Sr), inwerkingtreding 01 september 1988 en geldend tot 14 januari 1994 hield in dat terbeschikkingstelling beperkt was tot een periode van vier jaar, tenzij de maatregel wordt toegepast voor “een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meer personen”.
Het huidige artikel 38e (en het van 15 januari 1994 tot en met 31 augustus 2010 geldende artikel 38e) Sr beperkt de terbeschikkingstelling tot een periode van vier jaar, tenzij de maatregel wordt toegepast voor “een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”.
Per 15 januari 1994 is ook artikel 359 lid 7 Wetboek van Strafvordering (Sv) in werking getreden (Stb. 1994, 14), dat voorschrijft dat het vonnis de oplegging van terbeschikkingstellling met verpleging ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, met “opgave van redenen” moet vermelden.
Die motivering ontbreekt in de uitspraak waarbij de terbeschikkingstelling is opgelegd.
3.1. Het EHRM heeft in bovengenoemde beslissing bepaald dat het niet aan de verlengingsrechter is om, in het geval een motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 Sv ontbreekt, door interpretatie van de uitspraak alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (‘een geweldsdelict’), en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan, aldus het EHRM, de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor gehouden worden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd.
3.2. Het hof Arnhem heeft bij arrest van 1 oktober 2012, LJN BX 8788, NS 2012, 288, beslist dat van enige interpretatie geen sprake is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als hiervoor omschreven. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling niet voorzienbaar is geweest en dat afbreuk is gedaan aan de door artikel 5 EVRM geboden bescherming tegen ‘willekeurige vrijheidsbeneming’.
3.3. De uitspraak waarbij de terbeschikkingstelling is opgelegd houdt als bewezenverklaring onder meer in, onder 1 en 3)“dat ([verdachte] heeft gepoogd) door geweld en een andere feitelijkheid (elk van de slachtoffers) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”. Deze feiten zijn gekwalificeerd als “poging tot verkrachting”.
Daarbij heeft het hof overwogen dat hij de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 21 november 1997, zoals weergegeven onder het kopje ‘6. Motivering van de op te leggen sancties’ tot de zijne maakt.
De rechtbank heeft onder genoemd kopje onder meer het volgende overwogen:
“(…)
- de verdachte heeft meermalen de lichamelijke integriteit van personen geschonden. De bewezen verklaarde feiten brengen bij de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers van dergelijke feiten in het bijzonder gevoelens van angst en onveiligheid te weeg.
(…)”
3.4. De rechtbank is thans van oordeel dat, gelet op deze bewezenverklaring en kwalificatie evident sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De terbeschikkingstelling is dus niet gemaximeerd.
De rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat aan alle wettelijke vereisten voor verlenging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging is voldaan. De rechtbank zal deze maatregel derhalve verlengen en wel voor de duur van één jaar.
De behandeling van de heer [verdachte] bevindt zich in een impasse. Naar het oordeel van de rechtbank is deze impasse alleen te doorbreken indien de heer [verdachte] zijn verzet staakt, stopt met het gebruik van en de handel in verdovende middelen en de handel in alcohol en zich behandelbaar opstelt. De deskundige van de kliniek heeft ter zitting verklaard dat, als de heer [verdachte] aan die voorwaarden voldoet, er snel stappen kunnen worden gezet in behandeling en mogelijk resocialisatie, mede gezien de omstandigheid dat [verdachte] al eerder ver in de resocialisatiefase is geweest.
De rechtbank zal de verlenging beperken tot een jaar om toe te zien op de voortgang in deze situatie.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [verdachte] voor de tijd van één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. M.J. Grapperhaus, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 december 2012.
Mr. Brouwer is buiten staat mede te ondertekenen.