parketnummer: 16/656270-12; 16/600463-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2012
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander heeft ingebroken in een woning en daarbij autosleutels en kledingstukken heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de verklaring van aangeefster, de door de politie opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en de (deels) bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde diefstal uit de woning, maar dat niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de braak die aan die diefstal is voorafgegaan. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de deur van de woning al openstond toen hij met de medeverdachte bij de woning aankwam. In het dossier zit onvoldoende bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de braak, aldus de verdediging. De verdediging heeft daarom verzocht om verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [Aangeefster] heeft bij de politie verklaard te wonen aan de [adres] te [woonplaats]. Op 12 september 2012 om 13.00 uur had zij haar woning verlaten. Toen zij op 13 september 2012 om 00.00 uur thuis kwam hoorde zij van de aanwezige politie-agenten dat er was ingebroken. Het bovenlicht in de zitkamer was verbroken.
Verdachte werd die avond aangehouden in de tuin van de [adres]. Op de plek waar verdachte werd aangehouden zag verbalisant een zwart damestopje liggen. Aangeefster herkende het zwarte topje aan de vorm, de maat en het opschrift op het label als haar eigendom.
Tijdens de insluitingsfouillering van verdachte vond verbalisant [verbalisant] in de linkerjaszak van verdachte twee autosleutels. Er stond Fiat op de sleutels en er hing een kaartje aan de sleutels met hierop geschreven “[X] Fiat Cinq”. Aangeefster zag dat haar autosleutels van haar Fiat Cinquecento weg waren en verklaarde dat dit haar sleutels waren.
De medeverdachte werd diezelfde avond aangehouden op het trottoir van de [adres] halverwege het woningblok van perceelnummer 34. Uit onderzoek bleek dat de zool van de schoen van de medeverdachte sterk gelijkend was met het schoenspoor dat was aangetroffen op de vensterbank onder het draairaam in de woning. Op de plek waar de medeverdachte werd aangehouden lagen twee sokken op de grond. Eén was donkergrijs en de andere was zwart. De sokken waren nagenoeg droog, terwijl het regende. Aangeefster herkende de grijze en de zwarte sok als haar eigendom.
In de auto van de medeverdachte, welke op de [adres] met de hoek van de [adres] werd aangetroffen, werd een grote schroevendraaier gevonden. Uit het sporenonderzoek bleek dat de daders het afgesloten bovenlicht door middel van wrikken in de sluitnaad met een schroevendraaier hadden opengebroken.
Bij vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de op kraslijnen gelijkende indrukken in de afvorming van het werktuigspoor gewaarmerkt met AAEU9215NL, [adres] te Utrecht, en anderzijds een replica vervaardigd met de schroevendraaier, zijn meerdere aansluitende kraslijnenbeelden waargenomen. Op basis van het onderzoek is de conclusie getrokken dat de afgevormde werktuigsporen AAEU9215NL ‘zeer waarschijnlijk zijn’ veroorzaakt met de schroevendraaier.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 september 2012 samen met een ander goederen heeft weggenomen uit de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Verdachte verklaarde dat hij die dag zijn medeverdachte op straat was tegengekomen en dat hij op verzoek van zijn medeverdachte met hem was meegegaan naar de woning. Verdachte verklaarde dat hij vervolgens ook in de woning was geweest.
De rechtbank acht op grond van het voornoemde bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte naar de woning aan de [adres] is gegaan, dat zij vervolgens samen die woning zijn binnen gegaan en dat zij allebei spullen in die woning hebben weggenomen. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het bovenlicht in de woonkamer daarbij met de schroevendraaier uit de auto van de medeverdachte is opengewrikt. De rechtbank is van oordeel dat door samen naar de woning te gaan, samen de woning te betreden en allebei spullen weg te nemen in die woning, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten. Het is in dit verband niet relevant wie daadwerkelijk de braak heeft gepleegd. Nu er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking kunnen beide verdachten verantwoordelijk worden gehouden voor zowel de diefstal als de braak. Het betoog van de raadsman dat niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de braak, volgt de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander op 12 september 2012 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de woning aan de [adres] en dat zij zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 september 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen autosleutels en kledingstukken (te weten sokken en een topje), toebehorende aan [Aangeefster], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het rapport van de reclassering tegenstrijdigheden bevat en dat de conclusie van de reclassering dat verdachte in een vrijwillig kader hulp moet zoeken niet valt te rijmen met de bevindingen van de reclassering dat verdachte beïnvloedbaar is, door zijn cognitieve beperkingen en zijn verslaving steeds in de problemen komt en daarom begeleiding nodig heeft. De verdediging heeft verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur zal afhangen van het feit of de rechtbank alleen de diefstal of ook de braak bewezen zal verklaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een mededader ingebroken in een woning en daarbij spullen in die woning weggenomen. Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed dat hij daarmee bij anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 9 oktober 2012 volgt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, onder andere tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
De rechtbank maakt uit het rapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering
d.d. 22 oktober 2012 op dat verdachte verslaafd is aan cocaïne. Verdachte functioneert op een zeer zwak begaafd niveau en hij heeft in alledaagse situaties moeite om informatie te begrijpen, te interpreteren en om te zetten in doelmatig gedrag. De verwachting is dat verdachte in een ongestructureerde setting regelmatig zal vastlopen, omdat hij niet of onvoldoende kan voldoen aan de eisen welke aan hem gesteld worden. De toezichthouder van verdachte ervaart verdachte als een zeer zwak persoon en als een zeer beïnvloedbare jongen, welke geenszins in staat is consequenties van zijn gedrag te overzien, welke voortdurend gebruikt wordt door derden en welke voortdurend aan de hand genomen zou moeten worden teneinde structureel (praktische) zaken van de grond te krijgen. De reclassering is van mening dat verdachte wil veranderen, maar hiertoe weinig in staat is. De reclassering acht een lichtere interventie dan een verplicht juridisch kader op zijn plaats en is van mening dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een zorgtraject op vrijwillige basis in deze passend is.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij graag contact wil met en hulp wil van de reclassering en dat hij hulp wil om van zijn verslaving af te kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit en zijn aanzienlijke strafblad een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van de reclassering duidelijk naar voren komt dat verdachte begeleiding en hulp nodig heeft om zijn leven op de rit te kunnen krijgen en om niet voortdurend te vervallen in het plegen van strafbare feiten. Alle factoren die tot een terugval kunnen leiden zijn bij verdachte aanwezig. Gelet op het zeer zwakbegaafde niveau van verdachte verwacht de rechtbank niet dat de noodzakelijke hulp om een terugval te voorkomen in een vrijwillig kader van de grond zal komen. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte zijn leven echt wil veranderen, maar gelet op zijn problematiek gewoonweg zelf daartoe niet in staat is. De rechtbank zal daarom een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Deze voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Alles overziende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan één maand voorwaardelijk opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar, alsmede de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 20 juli 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank heeft in het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 juli 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600463-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2012.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.