ECLI:NL:RBUTR:2012:BY7501

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
285323 - HA ZA 10-902
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over perceel en berm tussen Gemeente Woerden en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Woerden en gedaagden over de eigendom van een perceel grond nabij de Meije in Zegveld. De Gemeente Woerden vorderde onder meer een verklaring voor recht dat het perceel haar eigendom is en dat gedaagden zich moeten onthouden van het plaatsen van voorwerpen en het parkeren van voertuigen op dit perceel. Gedaagden, bestaande uit twee personen, stelden dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van delen van het perceel, waaronder een berm. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 september 2011 geoordeeld dat gedaagde 1 de eigendom van de berm door verkrijgende verjaring heeft verkregen, wat leidde tot een afwijzing van de vordering van de Gemeente Woerden met betrekking tot de berm. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Gemeente Woerden eigenaar is van het rechterdeel van Perceel 322a en dat gedaagden zich moeten onthouden van het plaatsen van voorwerpen en het parkeren van voertuigen op dit deel van het perceel, met uitzondering van een strook van 1,5 meter van de straat, die als berm wordt aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagden in de campingreglementen een bepaling moeten opnemen dat campinggasten geen voertuigen mogen parkeren op het perceelgedeelte. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de juridische interpretatie van het begrip 'berm' en de rechten van de Gemeente Woerden als eigenaar van het perceel.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 285323 / HA ZA 10-902
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WOERDEN,
zetelend te Woerden,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. J.M. van Noort,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. B. Nijman.
Partijen zullen hierna Gemeente Woerden en [gedaagden] (of afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2]) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 15 augustus juli 2012;
- de akte houdende uitlating en overlegging stukken van [gedaagden];
- de akte van de Gemeente Woerden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1. Voor de duidelijkheid geeft de rechtbank, voordat zij verder beslist, eerst een kort overzicht van de kwestie.
2.2. Samengevat stelt de Gemeente Woerden dat zij eigenaar is van het perceel gemeente Zegveld, kadastraal bekend sectie F, nummer 27. Het betreft een strook grond nabij de Meije nummers 322 en 332 in Zegveld (hierna: Perceel). De Gemeente Woerden vordert, voor zover van belang, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- verklaart voor recht dat het Perceel haar eigendom is;
- [gedaagden] veroordeelt zich te onthouden van het plaatsen van voorwerpen en/of zaken en het (doen) parkeren van voertuigen, en daarbij te verstaan dat gedaagden in de geldende reglementen van de door hen geëxploiteerde camping een bepaling zullen opnemen dat campinggasten en hun bezoek geen voertuigen zullen mogen parkeren op het aan de Gemeente Woerden toebehorende Perceel.
De rechtbank begrijpt het laatste deel van de vordering aldus dat de Gemeente Woerden vordert dat de rechtbank [gedaagden] veroordeelt tot het in de campingreglementen opnemen van een bepaling dat campinggasten en hun bezoek geen voertuigen zullen mogen parkeren op het Perceel.
2.3. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] stelt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van (een deel van) het Perceel. Het gedeelte waarop [gedaagde 1] aanspraak maakt, is op onderstaande luchtfoto gearceerd weergegeven en als “Perceel 332” aangeduid. Vanaf de straat, de Meije, gezien bestaat Perceel 332 aan de linkerzijde uit een stuk grond (hierna: Brughoofd) met een brug over het water – ook de Meije geheten, een zijrivier van de Oude Rijn – naar een eiland waarop een camping is gelegen (op de luchtfoto aangeduid met het cijfer 1) en aan de rechterzijde uit een berm (hierna: Berm) waaraan een woonboot (op de foto aangeduid met het cijfer 3) is gelegen. De camping wordt geëxploiteerd door [gedaagde 1]
2.4. Het stuk grond waarop [gedaagde 2] aanspraak maakt, is gelegen tussen het perceel dat op de luchtfoto is aangeduid met “Perceel 322” (waarvan niet in geschil is dat het eigendom is van [gedaagde 2]) en het Brughoofd en zal in het navolgende aangeduid worden als Perceel 322a. Dit Perceel 322a bestaat uit twee gedeelten die worden afgescheiden door een haag. Aan de noordzijde van Perceel 322a is een woonboot gelegen (op de luchtfoto aangeduid met het cijfer 2). Deze is eigendom van de heer [A] en mevrouw [B].
Het rechtergedeelte van Perceel 322a (gezien vanaf de straat) sluit aan op het Brughoofd zonder dat sprake is van een afscheiding. Ter hoogte van dit deel ligt een boothuis in het water dat door [gedaagde 2] wordt gebruikt.
Het linkergedeelte van Perceel 322a wordt door de haag van het rechtergedeelte afgescheiden en is aan de straatzijde door een hek en een haag afgescheiden. In het water achter het linkergedeelte ligt de woonboot van [AenB].
2.5. In haar tussenvonnis van 7 september 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde 1] de eigendom van de Berm door verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verkregen. Dit oordeel leidt ertoe dat de door de Gemeente Woerden gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de Berm zal worden afgewezen en de voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagden] met betrekking tot die Berm zal worden toegewezen.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden] de eigendom van de overige stukken grond waarop hij aanspraak maakt, niet door verkrijgende verjaring heeft verkregen. Dit betekent dat de door de Gemeente Woerden gevorderde verklaring voor recht in zoverre zal worden toegewezen (zie voor een samenvatting r.o. 4.27 van voornoemd tussenvonnis).
2.6. Verder heeft de rechtbank [gedaagden] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de tweede vordering van de Gemeente Woerden, waarop laatstgenoemde bij akte zou kunnen reageren.
2.7. Op 24 september 2011 is [gedaagde 1] overleden. Bij akte van 16 november 2011 heeft mevrouw [X], zijn weduwe en mede-erfgename en mede handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar drie minderjarige kinderen, de procedure geschorst. Bij vergissing heeft de rechtbank de zaak vervolgens op de rol geplaatst van 11 januari 2011 voor vonnis in plaats van voor uitlating voortzetting van de procedure door de erfgenamen van [gedaagde 1] Bij tussenvonnis van 4 juli 2012 heeft de rechtbank de zaak weer op de rol geplaatst voor het nemen van een akte uitlating voortzetting van de procedure.
2.8. Deze akte is op 18 juli 2012 genomen. In de rolbeslissing van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de akte niet voldoet aan het bepaalde in artikel 227 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en heeft zij [gedaagden] in de gelegenheid gesteld de akte aan te vullen. Dit heeft hij gedaan, waarna de Gemeente Woerden heeft geantwoord (zie r.o. 1.1). De rechtbank stelt vast dat het betoog van de Gemeente Woerden zich met name richt op het Brughoofd en het rechterdeel van Perceel 322a.
In de kern komen de stellingen van partijen op het volgende neer.
De Berm
2.9. Voor zover de vordering betrekking heeft op de Berm, moet deze volgens [gedaagden] worden afgewezen, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat deze Berm de eigendom is van [gedaagde 1]
2.10. De rechtbank stelt vast dat Gemeente Woerden haar vordering met betrekking tot de Berm niet nader heeft toegelicht. Hierom en gelet op het feit dat de rechtbank al heeft geoordeeld dat [gedaagden] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de Berm en de Gemeente Woerden niet heeft onderbouwd waarom [gedaagde 1] geen voorwerpen op zijn eigen grond mag (doen) plaatsen, zal haar vordering worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de Berm.
Perceel 322a – rechts
2.11. [gedaagden] stelt voorop dat dit perceelgedeelte gebruikt moet kunnen worden om naar het boothuis van [gedaagde 2] te kunnen gaan.
Samengevat stelt hij verder dat parkeren op dit gedeelte niet in strijd is met verkeerswetgeving. Op grond van artikel 24 lid 1, sub 1 RVV 1990 (bedoeld zal zijn: artikel 24 lid 1, sub c) is het parkeren op een rijbaan van een voorrangsweg buiten de bebouwde kom niet toegestaan. Een berm behoort wel tot de weg, maar niet tot de rijbaan, aldus [gedaagden], waarbij hij verwijst naar het bepaalde in artikel 1, aanhef, en onder ad. RVV 1990 en artikel 1 lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het onderhavige perceelgedeelte is een berm, zodat de Gemeente Woerden gehouden is parkeren toe te staan. Als zij de bestemming van de weg wil wijzigen, dient de Gemeente Woerden de daartoe publiekrechtelijke wegen te bewandelen, aldus [gedaagden]
Hier komt volgens hem bij dat de Gemeente Woerden niet heeft aangetoond dat bezoekers van de camping op dit perceelgedeelte parkeren.
Tot slot stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat [AenB] dit perceelgedeelte gebruikt voor de verkoop van caravans, aanhangwagens, auto’s en scooters, zodat de Gemeente Woerden zich tot [AenB] dient te wenden.
2.12. De Gemeente Woerden voert aan dat de WVW het begrip berm niet, maar het begrip weg wel definieert. Artikel 1 lid 1, aanhef en sub b WVW verstaat onder wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Volgens de Gemeente Woerden moet voor het begrip berm aansluiting worden gezocht bij het dagelijkse taalgebruik. Het Van Dale woordenboek omschrijft een berm als “een horizontale of licht hellende strook grond langs de aardebaan van een weg” en een strook als een “lang, smal stuk van een stof, een voorwerp of een oppervlakte.”
Welk deel van de strook grond langs de aardebaan van de weg tot de berm behoort, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij in het bijzonder gelet moet worden op het belang dat twee auto’s elkaar kunnen passeren en de mogelijkheid dat fietsers kunnen uitwijken voor motorvoertuigen, aldus de Gemeente Woerden, waarbij zij verwijst naar ABRS 15 juni 2011, zaaknummer 201009825/1/H3 (voor zover bekend niet gepubliceerd). Gelet op de breedte ter plaatse zou hoogstens een strook van 1 à 1,5 m tot de berm gerekend kunnen worden en niet het gehele perceelgedeelte. Het overige perceelgedeelte behoort dus niet tot de berm, zodat de Gemeente Woerden [gedaagden] – althans zo begrijpt de rechtbank haar stellingen – kan verbieden daar te parkeren of voorwerpen te plaatsen. Kennelijk beperkt de Gemeente Woerden haar vordering tot het rechterdeel van Perceel 322a vanaf het water tot 1,5 meter evenwijdig aan de straat de Meije.
2.13. Bij de beoordeling van de vordering gaat de rechtbank van het volgende uit:
- de straat de Meije is een voorrangsweg buiten de bebouwde kom;
- ter plaatse geldt geen parkeerverbod (ook de rechter-commissaris heeft geen verkeersbord E1 waargenomen dat duidt op een parkeerverbod, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het daartoe bevoegde orgaan ter plaatse geen parkeerverbod heeft ingesteld);
- de Gemeente Woerden is eigenaar van het rechterdeel van Perceel 322a en in beginsel gerechtigd het parkeren of plaatsen van voorwerpen door [gedaagden] te verbieden.
Het feit dat de Meije een voorrangsweg is en ter plaatse geen parkeerverbod geldt, brengt mee dat het op grond van artikel 24 lid 1, sub b RVV 1990 verboden is te parkeren op de rijbaan van de Meije. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en sub b WVW is het toegestaan in de berm langs de Meije te parkeren. De vraag die beantwoord moet worden, is in welke mate het rechterdeel Perceel 322a tot de berm langs de Meije hoort.
2.14. Met de Gemeente Woerden is de rechtbank van oordeel dat voor de inhoud van het begrip ‘berm’ aansluiting moet worden gezocht bij het dagelijks taalgebruik en bij de functie die een berm heeft, met name in het licht van de verkeersveiligheid. Gelet hierop kan [gedaagden] niet gevolgd worden in zijn redenering dat het gehele perceelgedeelte tot de berm behoort. Immers is het voor het veilig kunnen passeren van twee auto’s en het uitwijken van langzamere verkeersdeelnemers niet nodig het hele stuk grond te gebruiken. Weliswaar is de ondergrond van het rechterdeel van Perceel 322a enigszins onbestemd (namelijk gedeeltelijk verhard en gedeeltelijk onverhard), maar dit brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat het perceel niet als berm gekwalificeerd kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gedeelte van het rechterdeel van Perceel 322a, namelijk het gedeelte vanaf de straat tot 1,5 m van die straat, als berm moet worden aangemerkt.
Dit leidt ertoe dat de vordering van de Gemeente Woerden, voor zover deze betrekking heeft op het rechterdeel van Perceel 322a, zal worden toegewezen vanaf het water tot 1,5 m evenwijdig aan de straat de Meije. Dit betekent dat het wel toegestaan is te parkeren op het rechterdeel van Perceel 322a voor zover dit gebeurt binnen 1,5 m van de straat. Het komt de rechtbank geraden voor als partijen praktische afspraken met elkaar maken over het parkeren in de berm.
2.15. Het enkele feit dat [gedaagde 2] het rechterdeel van Perceel 322a gebruikt om van en naar zijn boothuis te gaan, maakt dit oordeel niet anders, omdat het hem ook bij een parkeerverbod vrij staat het perceelgedeelte te gebruiken om van en naar dit boothuis te gaan. Het feit dat [AenB] het perceelgedeelte kennelijk ook gebruikt voor het parkeren van voertuigen, is niet van belang voor de beoordeling van de vordering tegen [gedaagden]
2.16. Het verweer van [gedaagden] dat de Gemeente Woerden niet heeft aangetoond dat campinggasten hun voertuigen op dit gedeelte parkeren, heeft – zo begrijpt de rechtbank – betrekking op de vordering dat hij in de geldende reglementen van de door hen geëxploiteerde camping een bepaling zal opnemen dat campinggasten en hun bezoek geen voertuigen zullen mogen parkeren op het perceelgedeelte.
Tijdens de comparitie ter plaatse is gebleken dat het rechterdeel van Perceel 322a niet omheind en voor derden vrij toegankelijk is en – volgens [gedaagde 2] – ook feitelijk door derden wordt gebruikt voor het parkeren van auto’s. Dit heeft de rechter-commissaris ook waargenomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat campinggasten het rechterdeel van Perceel 322a in voorkomende gevallen gebruiken voor het parkeren van hun voertuigen. Hierom en mede gelet op het feit dat het opnemen van de gevorderde bepaling in het campingreglement op zich niet bezwaarlijk is voor [gedaagden], zal de vordering tot het opnemen van deze bepaling worden toegewezen, voor zover deze betrekking heeft op het perceelgedeelte vanaf het water tot 1,5 m evenwijdig aan de straat de Meije.
Perceel 322a – links
2.17. [gedaagden] betrekt het standpunt dat dit gedeelte door [AenB] in gebruik is. Ook heeft [AenB] volgens hem daarop coniferen geplant.
Verder stelt [gedaagden] zich – met verwijzing naar een als productie 24 in het geding gebrachte uitvergroting van een luchtfoto van 14 mei 1982 – op het standpunt dat de rechtbank moet terugkomen op haar beslissing dat [gedaagde 2] de eigendom van dit gedeelte niet door verkrijgende verjaring heeft verkregen. Op de luchtfoto zijn volgens [gedaagden] de twee silo’s te zien die zijn vader op de percelen heeft geplaatst.
2.18. De rechtbank stelt voorop dat de Gemeente Woerden eigenaar is van het linkerdeel van Perceel 322a en in beginsel gerechtigd het parkeren of plaatsen van voorwerpen door [gedaagden] te verbieden. Verder is zij van oordeel dat [gedaagden] geen relevant verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de Gemeente Woerden voor zover deze betrekking heeft op het verbod voorwerpen en/of zaken te plaatsen. Dat dit perceelgedeelte door [AenB] in gebruik is, is niet namelijk niet van belang voor de beoordeling van de vordering tegen [gedaagden] Dit leidt ertoe dat de vordering zal worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op het verbod voorwerpen en/of zaken te plaatsen.
2.19. De Gemeente Woerden stelt zich in haar akte op het standpunt dat parkeren op dit perceelgedeelte niet voor de hand ligt. Dit is in overeenstemming met hetgeen de rechter-commissaris op 13 april 2011 tijdens de comparitie ter plaatse ook heeft waargenomen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat de Gemeente Woerden geen belang heeft bij toewijzing van haar vordering voor zover het een parkeerverbod betreft, zodat deze zal worden afgewezen.
2.20. Met betrekking tot het standpunt van [gedaagden] dat de rechtbank terug moet komen op haar eindbeslissing, overweegt zij als volgt.
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een – uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen – op beperking van het debat gerichte functie (zie HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen ook mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie HR 25 april 2008, NJ 2008, 553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag als de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
2.21. Kennelijk bedoelt [gedaagden] te zeggen dat het plaatsen van de silo’s een daad van inbezitneming is als bedoeld in artikel 3:113 BW, zodanig dat hij op basis van uiterlijke kenmerken als bezitter van dit perceelgedeelte is aan te merken en de Gemeente Woerden de macht hierover heeft verloren. Hoewel de grootte van de silo’s van dien aard lijkt te zijn dat van inbezitneming gesproken zou kunnen worden, stelt de rechtbank vast dat [gedaagden] heeft nagelaten toe te lichten wanneer de silo’s zijn geplaatst en hoe lang zij er hebben gestaan. Vaststaat in elk geval dat de silo’s niet meer aanwezig zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding terug te komen op haar eindbeslissing dat [gedaagde 2] de eigendom van het linkerdeel van Perceel 322a niet door verkrijgende verjaring heeft verkregen.
Het Brughoofd
2.22. Met betrekking tot het Brughoofd voert [gedaagden] onder meer aan dat het op grond van het bepaalde in artikel 24 lid 1, sub b van het RVV 1990 verboden is voor een in- en uitrit te parkeren, zodat de Gemeente Woerden geen belang heeft bij haar vordering op dit punt. Verder voert [gedaagden] aan dat hij nooit voorwerpen op het Brughoofd heeft geplaatst.
2.23. De rechtbank stelt vast dat het RVV 1990 geen definitie kent van uitrit noch van inrit. De rechtbank is (in lijn met hof Amsterdam 27 september 2001, VR 2002, 113 en HR 13 januari 1981, NJ 1981, 349) van oordeel dat pas sprake is van een uitrit als voor de weggebruikers, bijvoorbeeld door de constructie van de weg, duidelijk kenbaar is dat het een uitrit betreft. Van weggebruikers kan niet verlangd worden dat zij ter plaatse onderzoek moeten doen voordat zij weten met wat voor type weg ze te maken hebben. Direct wanneer men komt aanrijden moet duidelijk zijn of het een uitrit betreft waar bijvoorbeeld een parkeerverbod geldt of waar de normale voorrangsregels niet gelden.
2.24. Op grond van hetgeen de rechter-commissaris tijdens de comparitie ter plaatse heeft vastgesteld en mede gelet op de als productie 23 door [gedaagden] in het geding gebrachte foto’s, is de rechtbank van oordeel dat er bij weggebruikers in het onderhavige geval redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de brug tussen het Brughoofd en het campingeiland als een uitrit heeft te gelden. Dit brengt mee dat het duidelijk moet zijn dat op het Brughoofd dat direct aansluit op de brug en een verbinding met de straat vormt, niet geparkeerd mag worden. Gelet hierop zal de vordering van de Gemeente Woerden op dit punt wegens een gebrek aan belang worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot het, kort gezegd, opnemen van een bepaling in de geldende campingreglementen.
Samenvatting
2.25. Op grond van het voorgaande en gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 7 september 2011 is overwogen, komt de rechtbank tot het volgende oordeel:
- in conventie zal de door de Gemeente Woerden gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, behalve voor zover deze betrekking heeft op de Berm;
- in conventie zal de vordering worden toegewezen dat [gedaagden] zich dient te onthouden van het plaatsen van voorwerpen en/of zaken en het (doen) parkeren van voertuigen op het aan de Gemeente Woerden toebehorende rechterdeel van Perceel 322a vanaf het water tot 1,5 m evenwijdig aan de straat de Meije, en daarbij te verstaan dat gedaagden in de geldende reglementen van de door hen geëxploiteerde camping een bepaling zullen opnemen dat campinggasten en hun bezoek geen voertuigen op dit perceelgedeelte zullen mogen parkeren;
- in conventie zal de vordering worden toegewezen dat [gedaagden] zich dient te onthouden van het plaatsen van voorwerpen en/of zaken op het aan de Gemeente Woerden toebehorende linkerdeel van Perceel 322a;
- in reconventie zal de voorwaardelijke vordering van [gedaagden] in zoverre worden toegewezen dat voor recht zal worden verklaard dat hij de Berm op 7 september 2011 door verkrijgende verjaring in eigendom heeft verkregen.
Proceskosten
2.26. Omdat elk van partijen op enig punt in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. verklaart voor recht dat het Perceel, met uitzondering van de Berm, eigendom is van de Gemeente Woerden,
3.2. veroordeelt [gedaagden] zich te onthouden van het plaatsen van voorwerpen en/of zaken en het (doen) parkeren van voertuigen op het rechterdeel van Perceel 322a vanaf het water tot 1,5 m evenwijdig aan de straat de Meije,
3.3. veroordeelt [gedaagden] in de reglementen van de door hem geëxploiteerde camping een bepaling op te nemen dat campinggasten en hun bezoek op het in r.o. 3.2 genoemde perceelgedeelte geen voertuigen mogen parkeren,
3.4. veroordeelt [gedaagden] zich te onthouden van het plaatsen van voorwerpen en/of zaken op het linkerdeel van Perceel 322a,
3.5. verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft r.o. 3.2 tot en met r.o. 3.4 uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
3.8. verklaart voor recht dat [gedaagden] de tot het Perceel behorende Berm op 7 september 2011 door verkrijgende verjaring in eigendom heeft verkregen,
3.9. verstaat dat de voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagden], behalve voor zover deze betrekking heeft op de Berm, geacht wordt niet te zijn ingesteld,
3.10. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.?